zondag 27 februari 2011

Rechtbreien wat krom is


Nooit had ik kunnen vermoeden dat breien ooit een maatschappelijk relevant verschijnsel zou worden. Dat het zelfs zou kunnen leiden tot een betere wereld. Als ik dat had geweten, dan had ik er vroeger wel beter mijn best op gedaan. Maar in mijn jeugdige onbezonnenheid zag ik het nut er totaal niet van in. Ik dacht er zelfs mee weg te kunnen komen, omdat tot nu toe niemand mij afrekende op mijn breikwaliteiten. Of eigenlijk meer het ontbreken daarvan.Die aanname blijkt nu een behoorlijke misrekening.

Ik stam nog uit de tijd dat meisjes op de lagere school leerden breien. Eens per week kwam de handwerkjuf op school om ons de fijne kneepjes van het handwerken bij te brengen. De jongens boften, die leerden ondertussen ‘mannendingen’, als lassen, timmeren en figuurzagen. Nog te weinig assertief om deze ongelijkheid aan de kaak te durven stellen, liet ik me lijdzaam onderrichten in het punniken van eierwarmers, het borduren van boekenleggers en het opleuken van vilten lapjes. De grand finale kwam in de eindgroep: leren breien. Gewapend met het mantra ‘insteken, omslaan, doorhalen, af laten glijden’, leerden wij nuttige pannenlappen en gestreepte poppensjaaltjes te maken. Alle inspanningen ten spijt werden het bij mij nooit meer dan broddellapjes vol gaten, onbedoelde zandloper- en piramidemodellen. Aangezien ik linkshandig ben, vooral links en niet zo handig, bleek het voor de juf, mijn moeder én mijn oma een te grote uitdaging te zijn om mij kundig te leren breien. Ik besloot dat ik daar mee kon leven.

Maar nu word ik alsnog met mijn neus op de feiten gedrukt. Een nieuw fenomeen heeft namelijk ons land bereikt; wild breien! Het begon ooit in Amerika met een paar kunstenaars die de Amerikaanse straten wat wilden opvrolijken met kleurige gebreide omhulsels voor bomen, lantarenpalen en hekken. Inmiddels is deze knitt tagging trend dus ook overgewaaid naar Nederland. Je ziet het nog niet overal, maar als je in grote steden loopt en goed oplet, kan het zomaar gebeuren dat je opeens een gebreid lapje om bijvoorbeeld de buis van een brug tegenkomt. Of een boom met een trui aan. Of een beeld met een sjaal om. Of wat dacht je van een fiets met een bikini aan? Breiwerken in allerlei kleuren doen hun intrede in ons straatbeeld. Street Art. Met als doel mensen vrolijk te stemmen en de wereld wat mooier te kleuren.

Ik vind het een geweldig initiatief. Had ik vroeger maar doorgezet, dan had ik mijn pennen nu gelijk uit de wilgen gehaald. We kunnen namelijk best een beetje kleur gebruiken binnen het huidige politieke klimaat. Politiek Den Haag laat tenslotte aardig wat steekjes vallen op het gebied van een kleurrijke samenleving. Ervaringsdeskundigen bevestigen ook nog eens unaniem dat gezamenlijk breien aan een groter doel verbroedert en een brug slaat tussen generaties. Daar kan toch geen beleidsstuk tegen op? Gewoon met een paar bolletjes wol en een stel breipennen kunnen we ons verkillende en verhardende land omtoveren in een lieflijk Holly Hobby tafereel; vriendelijk, vrolijk, warm en lekker zacht. Een sympathieke vorm van anarchie; massaal breien aan een betere wereld! Of sla ik nu door?

maandag 21 februari 2011

Onderwijs op z'n smalst


De kwaliteit van het Nederlandse onderwijs ligt flink onder vuur. We zijn namelijk uit de top tien van de landen met goede leerprestaties gevallen. En dat is niet handig voor een kenniseconomie. De lat moet dus weer omhoog, is de boodschap. Aan de andere kant moet er flink bezuinigd worden, ook op het onderwijs. Dat kan gerust samengaan, vindt Van Bijsterveld. En zo maakt onderwijsland de zoveelste koersverandering mee.

‘Presteren’ is het nieuwe devies. De rest is bijzaak. Van Bijsterveld gaat ambitieus te werk om het onderwijs uit te kleden tot een prestatie- en productiebedrijf. Ze heeft een voorliefde voor cijfertjes. Gedreven rekent ze ons voor wat het de staat financieel oplevert om rugzakjes in de ban te doen en de studieduur te beperken. Het speciaal onderwijs kan ook gerust (met) minder. Wat het ons uiteindelijk aan kwaliteit gaat opleveren, haalt ze uit gestandaardiseerde toetsgegevens, in- en uitstroomprofielen, alsdan grafieken en voorspellende kosten/baten- berekeningen.

Ik kan een eind met Van Bijsterveld mee gaan. Dat onderwijsland zich weer op kwalitatief en effectief onderwijs gaat richten en de functie van veredeld Postbus-51 loket naast zich neerlegt, lijkt mij geen slechte ontwikkeling. Maar het beleid heeft meer in petto. Zo gaat er op passend onderwijs, extra geld en handen om kinderen die dat nodig hebben op een verantwoorde wijze binnen de school te kunnen houden (= rugzakje), flink gekort worden. Buiten de boot vallen komt leerlingen duur te staan. Het wordt een kwestie van doorstomen of verzuipen in de ‘mainstream’; zonder rugzakjes, zonder noodzakelijke specialistische hulp - en begeleidingsmogelijkheden, zonder extra tijd voor verdieping, verbreding of herhaling en zonder ook maar enige andere ‘franje’.

Wat ik in het hele verhaal mis is een overtuigend argument, anders dan bezuinigingen. Een argument waar uit blijkt dat Van Bijsterveld de praktijksituatie kent en echt verstand van zaken heeft. Van Bijsterveld doet het voorkomen alsof elke leerling die ook maar iets afwijkt van het gemiddelde, voorzien wordt van een label om voor een rugzakje in aanmerking te komen. Maar het is echt geen realiteit dat je een diagnose krijgt bij een pakje boter. En om een rugzakaanvraag gelde te maken, moet je inmiddels heel wat meer mankeren dan ‘slechts’ dyslexie, Asperger of ADHD. Centraal bij de toekenning staat aangetoonde handelingsverlegenheid van de ouders en de leerkracht in relatie tot de hulpvraag en de onderwijsbehoefte van de betreffende leerling. Is dat niet precies de essentie van passend onderwijs?

Er moet dus minimaal 300 miljoen euro worden bespaard op passend onderwijs. In het speciaal onderwijs vallen de grootste klappen. De oplossing moet worden gevonden in een betere samenwerking tussen de regionale samenwerkingsverbanden van scholen voor speciaal onderwijs en reguliere scholen, om zoveel mogelijk kinderen op de juiste plek te krijgen. Alsof dat niet al gebeurt. Landelijk zijn er multidisciplinaire Zorg Advies Teams ingesteld, met als doel een passende vorm van onderwijs en/of begeleiding voor de aangemelde zorgleerlingen te vinden. Zij gaan professioneel en adequaat te werk. Ik spreek uit ervaring als ik stel dat er geen enkele leerling zonder urgente noodzaak geplaatst wordt op SBO-scholen. Die tijd ligt al ver achter ons. Deze bezuiniging gaat straks voor heel wat kinderen het verschil maken tussen meekomen of achterblijven. En niet omdat de leerkracht dat niet anders zou willen, maar omdat de leerkracht handen tekort komt.

Want waar het feitelijk op neerkomt is dat onze basisscholen en het voortgezet onderwijs straks nog meer kinderen met problemen moeten opvangen met nog minder geld. ‘Maar wat komt er dan terecht van de beraamde kwaliteitsverbetering van het onderwijs?’, zul je je misschien afvragen. Nou, dat zit zo; Van Bijsterveld stelt namelijk wel per 1 januari 2012 honderd miljoen euro beschikbaar voor deskundigheidsbevordering van leerkrachten. Het lijkt misschien een reële tegemoetkoming, maar het is een wassen neus. Achterhaald. Leerkrachten bekwamen zich regelmatig en scholen zijn lerende organisaties. Waar leerkrachten echt behoefte aan hebben is extra tijd en specifieke hulp om naast alle andere leerlingen hun zorgleerlingen goed te kunnen begeleiden. Bijvoorbeeld door de inzet van ambulante begeleiders, die naast de zorg voor de leerling ook de leerkracht ondersteunen en coachen. Maar juist die deskundige ambulante begeleiders worden straks in grote getale ontslagen. Omdat zij nu nog worden betaald uit de betreffende rugzakjes.

Zoals Van Bijsterveld haar plannen presenteert, verwacht ik dat ze deze komende jaren in stroomversnelling zal doorvoeren. Wars van alle neveneffecten. Als de cijfertjes maar kloppen. Maar ik zou niet graag in de schoenen van haar opvolger staan. Als blijkt dat steeds meer leerlingen buiten de boot vallen, omdat er niet langer aan hun specifieke onderwijsbehoeften kan worden voldaan. Als het voortgezet onderwijs inderdaad hun aannamebeleid gaan veranderen, in het kader van prestatiegericht management, waardoor deze kinderen niet meer welkom zijn. Een toename van thuiszittende leerlingen is niet ondenkbaar, met alle gevolgen van dien. Wat zal het gaan kosten om straks het onderwijs weer voor iedereen toegankelijk en passend te maken? Meer dan 300 miljoen, vrees ik.

maandag 14 februari 2011

Eeuwige jeugd


Veel vrouwen ervaren dat de aandacht voor hen na hun vijftigste verjaardag rap verdwijnt. Ze hebben het gevoel onzichtbaar te zijn geworden en moeten onverbiddelijk plaats maken voor de jeugd. Ook al hebben ze de hele boel laten liften, vergroten en verkleinen, ze zijn nu eenmaal een magische grens gepasseerd. Wie niet meer jeugdig is, is oud. En oud is uit.

Zo hoorde ik vanmorgen La Paay weer eens op de radio. Uit alle dingen die ze kirrend uitbraakte, destilleerde ik slechts een wanhopig; “Ik ben niet oud, schaar mij niet onder oud, zeg alsjeblieft niet dat ik oud ben!”. Ze heeft dan ook alles uit de kast gehaald, van Playboymodel tot de cougarstatus, om ons van haar onbegrensde jeugdigheid te overtuigen. Maar is dat nu stoer of eigenlijk een beetje zielig?

Vroeger werden mensen ongeveer 40 jaar oud. Alles wat je daarboven nog mocht meemaken, was reservetijd. Tegenwoordig worden we gemiddeld ruim het dubbele. We zijn dus eigenlijk langer oud. Maar dat willen we helemaal niet! We willen namelijk liever langer fris, fruitig en aantrekkelijk zijn. Gelukkig bieden de sport- en fitnessbranche, de cosmetica en de plastische chirurgie volop mogelijkheden om het buitenkantje nog redelijk lang jeugdig te doen voorkomen. Maar dit is slechts uitstel van executie. Uiteindelijk kom je toch tot de conclusie dat jij misschien nog wel met de jeugd geassocieerd wilt worden, maar de jeugd niet meer met jou.

Sterker nog, uit onderzoek blijkt dat een kwart van de Britse jeugd moeite heeft met de te jeugdige en/of te sexy kledingkeuze van hun ouders. De hang van ouders naar jeugdigheid leidt bij de jeugd dus niet tot herkenning, maar zelfs tot gêne. We brengen ze ernstig in twijfel en verlegenheid door naar hen toe te groeien in plaats van zij naar ons.

In mijn jeugd behoorde ik tot de alto’s. ’s Morgens vroeg lag ik plat op de grond om mijn veel te strakke broek dicht te krijgen. Met ingehouden buik strikte ik dan mijn gepimpte gympen, toupeerde zorgvuldig mijn haar en behing me met allerhande sjaaltjes, riempjes en armbanden. Om me vervolgens te gaan begeven onder leeftijdsgenoten. Maar wat nu als mijn ouders ’s morgens ook puffend op de grond hadden gelegen om hun te strakke broeken dicht te krijgen? Of dat mijn moeder voortaan haar kappersbezoeken had overgeslagen en net als ik zelf haar haar blondeerde en daarna tot een wilde bos toupeerde? En ze ook nog eens alles met me wilden delen, als ‘vrienden’ onder elkaar? Ik had er niet aan moeten denken.

Onze eigen generatie jeugdigen is inmiddels met ons meegegroeid tot onze huidige leeftijdsgenoten. We hebben al heel wat meegemaakt en zijn door schade en schande wijzer geworden. We zijn in staat tot meer verdieping, kunnen bij het maken van keuzes beter afwegen en nuanceren, hebben ontdekt welke mensen en dingen er echt voor ons toe doen en zijn inmiddels gewend geraakt aan of zelfs content met ons eigen lijf. We zijn bepaald geen groentjes meer op het gebied van werk, kennis, financiën, gevoelens, spanning en ontspanning, relaties en seks. We weten wat de wereld ons te bieden heeft. Maar vooral ook wat wij de wereld te bieden hebben. En dat is niet gering. Daar zouden we nu de vruchten van moeten gaan plukken. Waarom vereenzelvigen wij ons dan toch nog steeds met de huidige jeugd? Zij zijn nog zoekende, alle mogelijkheden staan nog open. Naar dat wat wij inmiddels hebben gevonden. En ook voor ons valt er nog steeds genoeg nieuws te ontdekken.

Het leven is een cyclus en zit eigenlijk perfect in elkaar. Als je niet vroegtijdig door ziekte of ander ongeluk getroffen wordt, mag je opvolgend de baby -, kinder -, puber -, (jong)volwassen -, middelbare- en uiteindelijk de bejaarde fase doorlopen. Elke fase kent zijn hoogte- en zijn dieptepunten, het voegt in ieder geval altijd iets toe. Dat is nu eenmaal zowel de tragiek als het bijzondere aan een mensenleven. Om gelukkig te kunnen worden zit er gewoon niets anders op dan het beleven en op waarde schatten van elke levensfase. Laten we jongeren het besef teruggeven dat jong zijn exclusief van hun is. En vooral dat het leven niet ophoudt als je niet jong meer bent. Ouder staat niet gelijk aan out, maar aan verrijking.

maandag 7 februari 2011

Ode aan een engel


Mijn oma was bij leven al een engel. Ze sprak nooit kwaad over een ander. “Ach kind, er is al narigheid genoeg”. Wie het zocht vond bij haar gezelschap, hulp of een luisterend oor en kreeg zonder meer elk voordeel van de twijfel. Ze vond in iedereen het goede en nam de rest op de koop toe.

Ik herinner me nog de kaartavondjes, als ik als kind bij haar logeerde. Net als haar vriendinnen kreeg ik dan een glaasje advocaat met slagroom. ‘Buurtje’, zoals de buurvrouw werd genoemd, speelde vreselijk vals. Net toen mijn kinderlijke rechtvaardigheidsgevoel opspeelde en ik er wat van wilde gaan zeggen, riep mijn oma me even de keuken in. “Laat haar maar. Het gaat toch om het spelletje en om de gezelligheid”. Ze wist het. Allang.

Ik werd puber, volwassen, moeder. Van elke leeftijdsfase genoot ze. Nooit vond ik haar oud, of zij mij jong. Ze had genoeg ervaring in het leven om te kunnen weten wat mensen beweegt. De enige persoon die ze nog wel eens vergat, was zichzelf. Het leek of ze nooit verdriet, pijn of angst kende. Dat hield ze voor zichzelf. Zelfs toen ze op haar sterfbed lag, in het ziekenhuis, verontschuldigde ze zich bij de verpleegsters dat ze hen zoveel werk bezorgde. “Die meisjes werken al zo hard”.

Mijn oma geloofde in het eeuwige leven. En dat heeft ze gekregen. Het eeuwige leven als engel; een lieve broze engel. Ze heeft zich genesteld op de schouder van mijn vader. Zoals het een oudste zoon betaamde, groeide hij op tot een verantwoordelijke man. Hij kreeg de intelligentie, de arbeidsepos en de energie van zijn vader mee, het onnavolgbare optimisme en het vermogen om van het leven te genieten van zijn moeder. Een onweerstaanbare combinatie. De pensioensgerechtigde leeftijd al jaren achter zich gelaten, werkt hij nog meer dan fulltime ‘all over the world’, houdt zich actief bezig met de landelijke politiek, heeft een rijk sociaal leven, schildert zeker niet onverdienstelijk en is actief betrokken bij zijn gezin. Een bon vivant.

Toch zou zijn leven er zonder zijn reddende engel inmiddels heel anders hebben kunnen uitzien. Meer dan eens kroop hij door het oog van de naald. Net als bij mijn oma gaat het altijd ‘goed’ met hem, tot het tegendeel zich bewijst. Zo kreeg ik eens het telefoontje vanuit het ziekenhuis dat hij ‘een ongelukje’ had gehad in België. Bij de aanblik van wat er van zijn auto over was, wist ik wel beter. “U heeft wel heel veel geluk gehad’, verbaasden de agenten zich. Of toen hij zwaar vermoeid toch maar even zijn tegelpad ging verleggen. Met als gevolg een ziekenhuisopname waar bleek dat zijn kransslagader al voor 99% was dichtgeslibd. Hij was geen minuut te vroeg.

Vorige week kreeg ik weer een onheilspellend telefoontje; Mijn vader had een beroerte gehad. Toen ik in het ziekenhuis kwam, zag hem vanaf de trap al zitten in de hal; even een paar werkgerelateerde telefoontjes plegen. Hij lag eigenlijk aan monitoren, maar had alle stekkers eruit getrokken en in de zak van zijn badjas gestopt. “Een beetje vrijheid moet je nemen”. Deze keer leek het menens. Hij was de controle over zijn linkerbeen en zijn evenwichtsgevoel kwijt en had uitval in zijn linkerarm. Het deed me enorm veel zeer om mijn sterke robuuste vader voetje voor voetje te zien schuifelen. Maar hij had nog zijn volle verstand, kon praten, lezen en schrijven. “Ik heb geluk gehad”, verzekerde hij mij. Er werden plannen gemaakt voor eventuele aanpassingen in huis. Hij zou niet meer los kunnen lopen. Maar nog heel veel dingen wel.

Tot de nacht dat hij wakker werd en voelde dat de ‘verdoving’ uit zijn been was. Hij stond op en liep. Als een kieviet. Om de artsen te overtuigen draaide hij ’s morgens een elegante pirouette voor hen. Ze waren overtuigd. Het was een close finish deze keer. Maar ik had het kunnen weten. Ze heeft nog nooit haar taak verzaakt; zijn engel, mijn oma.