woensdag 20 juni 2012

Rotkind

Hij werd gepest. Niet gewoon een beetje, maar stelselmatig. Dagelijks was hij op school het mikpunt van gemene pesterijen. Hij verweerde zich wel, hij ging zelfs letterlijk het gevecht aan, maar het hielp hem niet. Integendeel. Het ging van kwaad tot erger. De leerkrachten kregen hun vinger er niet achter. “Hij lokt het ook wel zelf uit”, werd er gezegd. En “Hij is ook niet bepaald sociaal en makkelijk in de omgang”. Een verandering van school zou de oplossing zijn.


En zo kwam hij bij ons op school. Op het oog een gewone jongen. De leerkrachten wisten van zijn pestverleden, de kinderen niet. En toch wisten ze hem vanaf dag één te vinden, net als honden die angst ruiken en opzoeken. Binnen no time wierpen potentiële pesters zich op hem en leek het verleden zich te herhalen. Het bleek moeilijk om de situatie te doorbreken. Daar waar het op school aangepakt werd, ging het via internet of op straat verder. In gesprekken met de pesters waarom juist deze jongen hen zo triggerde, kwamen ze niet veel verder dan “Het is gewoon een rotkind”.

Na een paar maanden leek het tij te keren. Op school waren duidelijke afspraken gemaakt, die ook golden voor ‘na schooltijd’. Op opwachten stond een flinke straf. “Maar daar heeft school toch niets mee te maken” werd afgedaan met “Prima, dan bellen we de politie, dan wordt het een politiezaak”. De pesters dropen af, de ‘lol’ was er nu wel af. En wat hij nog nooit eerder had meegemaakt, hij kreeg een vriend op school. Na een poosje zelfs twee. Hij leek op te bloeien, ging zelfs zonder tegenzin naar school.

Totdat de situatie veranderde. Kinderen begonnen over hém te klagen. “Hij scheldt me uit als ik gewoon langsloop”, “Hij gaf me zomaar een trap/duw”. De eerdere pesters stonden meteen paraat. Met een “Ik laat m’n vriend niet zomaar uitschelden door hém” o.i.d. vonden zij dat ze dit keer een heus alibi hadden om hem het leven opnieuw zuur te maken. Want deze keer was hij begonnen, niet zij. “Het is gewoon een rotkind”. Zie je wel.

“Waarom?”, vroegen wij ons af. Na diverse gesprekken met hem werd het ons steeds meer duidelijk. Hij kon niet anders. Van jongs af aan had hij zich moeten conformeren aan het gepest. Het was zijn levenshouding geworden, zijn overlevingsstrategie. En nu wist hij het niet meer. Hij kende het gevoel niet om vrienden te hebben. Hij wantrouwde de rust en de stilte om hem heen. Zonder het getreiter wist hij zich geen raad. En dus zocht hij het zelf weer op. Want altijd op je hoede zijn, in opperste paraatheid, dat kende hij wel. En daar was hij goed in, reken maar. Dan maar een rotkind.

Hij krijgt nu professionele hulp. Stukje bij beetje leert hij zichzelf kennen. Waar hij goed in is. Wat hij moeilijk vindt. Wat hij leuk vindt. Waar hij een hekel aan heeft. Het gaat goed met hem. In ieder geval steeds beter. Hij heeft vechtlust en moed genoeg om het predicaat ‘rotkind’ eindelijk van zich af te kunnen schudden. En daar ook zelf in te gaan geloven. Stoer. Een stoer kwetsbaar kind.

dinsdag 5 juni 2012

Lieve Chinese meisjes

In het begin begreep ik niet waar ze het over had, als ze enthousiast met me deelde dat ze weer zo genoten had bij ‘De Chinees’. Natuurlijk kom ik ook wel eens bij ‘De Chinees’, maar zeker niet wekelijks. Zoals zij. En er echt van genoten heb ik nooit. Mijn bezoekjes aldaar komen meer voort uit noodsituaties; voedselvoorziening voor visite die iets langer blijft plakken of vanwege een uitgelopen vergadering tot na winkelsluitingstijd. Dan wil ik me nog wel eens in de rij naast het aquarium aansluiten om een Indische rijsttafel te bestellen. En het moet gezegd; de meisjes die de bestelling opnemen zijn altijd alleraardigst. Bij lange wachttijden schenken ze een bieltje in, ze zorgen er altijd voor dat ik vooral de kloepoek niet vergeet –wat me behoedt voor zware teleurstellingen thuis- en bij de overdracht van de gevulde witte zakjes verzekeren ze me glimlachend dat er ‘sambal bij’ zit. En de nieuwe foldel. Altijd iets extra’s.


Maar al snel werd me duidelijk dat zij bij een andere Chinees komt. Wekelijks laat ze daar de stress van de alledag van zich afglijden. Deze Chinees heeft namelijk lieftallige –uiteraard Chinese- meisjes in dienst die vol overgave je handen en voeten verzorgen, je nagels lakken, je nek en schouders masseren, je eksterogen en eeltplakkaten pijnloos als sneeuw voor de zon doen verdwijnen en noem maar op. En je krijgt er altijd iets extra’s; een mooie bloem, een smeerseltje of een waaier. Een waar verwenparadijs.

Ik bewonder haar pasgelakte teennagels, deze keer stralend blauw en opgefleurd met minuscule margrietjes. Tien kleine kunstwerkjes. Als een wandelende reclamezuil prijst ze het werk van de meisjes aan. En niet onverdienstelijk. Ook haar dochter kan zich geen leven zonder zulke mooie nageltjes meer voorstellen, oma heeft baat bij de liefdevolle behandeling van haar pijnlijke been en inmiddels heeft ze ook de locatie van de vrijdagmiddagborrel met haar collega’s weten te verplaatsen naar ‘De Wonderchinees’.

Haar man kampt met rugklachten. “Ga dan ook eens naar ‘De Chinees’”, oppert ze. Hij is sceptisch. “Komen daar ook mannen dan?”, vraagt hij. “Best veel zelfs”, beaamt ze. Hij weet haar spinnijdig te krijgen door zich af te vragen wat die daar te zoeken hebben. “Wat een vooroordeel! Alleen omdat het lieve en mooie meisjes zijn, is het nog geen bordeel!”, spreekt ze haar toorn uit. Hij gaat.

Als hij zijn bovenlijf ontbloot heeft, gaat hij op de massagetafel liggen. Het zal hem benieuwen. Zijn wantrouwen verdwijnt al snel, als haar fijne en vlugge vingers hun werk doen. Dan weer eens hardhandig , dan weer zachtaardig bewerkt ze zijn gevoelige rug. Na 20 minuten stopt ze. Hij gaat rechtop zitten en ervaart de weldaad van een soepele rug. Mmmm, heerlijk. Ze kijkt hem lief aan, laat het schouderbandje van haar jurk wat zakken en vraagt; “Happy end?” Hij knikt. Happy was het zeker, helaas ook al the end. Maar als hij zijn shirt wil pakken, houdt ze hem tegen. “Happy end?”, herhaalt ze. Ter verduidelijking wijst ze nadrukkelijk op zijn kruis en vraagt; “Die ook?” Weer dat beminnelijke lachje. Hij begrijpt haar nu. “Nee, bedankt. Hij niet vandaag”, en hij rekent af. Alleen voor de rug. Geen bloem voor hem. Een volgende man met ‘ernstige rugklachten’ staat al klaar.

Iets in hem zegt dat als de margrietjes eenmaal vervaagd zijn, hij ze nooit meer zal zien glimmen. Op de tenen van zijn vrouw althans.

vrijdag 1 juni 2012

Flessenpost


Als ik hier linksaf ga

en jij naar rechts,

steeds maar rechtdoor,

wie zal er dan als eerste weer thuis zijn?

Jij neemt de tijd mee,

waar ik ‘m verlies.

Maar dat verrekenen we later.



Ergens halverwege,

op de Grote Oceaan,

stuur ik je dan mijn woorden

in een Coca-Colaflesje uit LA.

Ze dobberen waarschijnlijk langs stuurboord voorbij,

gezien de stroming.

Of langs bakboord,

dat kan natuurlijk ook.


‘Liefste,


Linksom of rechtsom,


ieder de helft


maar samen zijn we rond’




Geschreven voor de schrijfwedstrijd ' De wereld rond in 80 woorden'.


Moord en doodslag

“Eric, het geld”, gebiedt een schorre stem. Een arm strekt zich uit en zet een pistool op het hoofd van Eric. Wie er aan de gewapende arm vast zit, kan ik helaas net niet zien. Ik houd me muisstil en volg gespannen wat Eric zal doen. ‘Geef ‘m gewoon die rotcenten, je weet waar hij toe in staat is’, adviseer ik Eric in stilte. Maar dan ken ik Eric nog niet. Verrassend snel en vooral geheel onverwacht weet hij een been omhoog te werken en trapt het pistool uit de hand. Een heftige worsteling volgt. En dan…klinkt er alsnog een schot. Aaaaaah…. Ik ben zojuist kroongetuige geworden van een brute moord. Blijven ademhalen. Maar wie van de twee is er eigenlijk dood?


Je zou verwachten dat één zo’n ervaring al behoorlijk traumatisch moet zijn. Ik ben echter regelmatig getuige van wrede moordpartijen. Toch zit ik nog niet in een dwangbuis, durf ik ‘avonds gewoon alleen over straat te gaan en zit er geen hele rits sloten op mijn voordeur. Dat komt door mijn helden; Lynley, Morse, Frost, Wallander en noem ze maar op. Zij zorgen er elke keer weer voor dat de daders veilig achter slot en grendel zitten voordat ik ga slapen.

Ik ben gek op crimi’s en thrillers. Misschien zou je zelfs van een verslaving kunnen spreken. Want ik kijk ze niet alleen op tv, ik verslind ze ook nog eens in boekvorm. Ingewikkelde intriges van meer dan 500 pagina’s, ik draai mijn hand er niet voor om. Als er maar minstens één lijk is en een goed plot. Dan smul ik. Ik heb mezelf moeten opleggen om ook eens andere genres te lezen en af en toe zelfs Knevel & van den Brink te verdragen. Anders zou mijn kennis beperkt blijven tot het smeden van geloofwaardige alibi’s, doeltreffende gifmengingen en het effectief wegwerken van belastende sporen. Het is tenslotte ook best handig iets te weten van de liefde, de politiek en hoe je een eenvoudig aardappelslaatje bereidt.

In het dagelijkse leven functioneer ik verder eigenlijk best normaal. Oké, ik ben niet dol op nachtelijke bezoeken aan parkeergarages. Daar gebeuren ‘s nachts namelijk de vreselijkste dingen, weet ik inmiddels. En ik zal ook nooit een douche nemen achter van die matglazen deurtjes. Hoe vaak ik al door díé deurtjes het kletterende water heb zien veranderen in druipende klodders bloed. Je moet de kat natuurlijk niet op het spek binden. Maar ik heb persoonlijk bijvoorbeeld nog nooit iemand koelbloedig omgelegd en heb zelfs nog nooit de neiging daartoe gehad. En hoeveel mensen kunnen dát zeggen?

Maar laatst was ik in de Ikea. In een heel klein badkamertje stond een man iets te doen. Mijn aanwezigheid stoorde hem blijkbaar in zijn bezigheden en hij keek om. Ik zag het meteen. Dit was zo’n blik waardoor je in een crimi gelijk weet ; ‘die heeft er mee te maken…’ Crimi-experts herkennen dat. Al struinend door het Ikea-doolhof liet die blik me maar niet los. Eenmaal in de auto wist ik het opeens: ‘Een bom!’ Goddank bleek bij thuiskomst de Ikea nog alive and kicking. Toen ik mijn man verwittigde van mijn heldendaad, ik had tenslotte wel even een bomlegger in zijn actie weten te dwarsbomen, reageerde hij nogal lauwtjes met; “Je leest echt teveel crimi’s”. Dat zou natuurlijk ook nog kunnen.