maandag 3 december 2012

Vrouwen van een zekere leeftijd

Vandaag ben ik jarig. Een heuglijk feit dus. Mijn jongste dochter telde, om de spanning een beetje op te bouwen, de dagen verwachtingsvol voor me af. En nu is het dan zo ver, dit is mijn dag. Jarig zijn is leuk, het blijft een speciale dag. Zelfs als je ‘m al zo vaak hebt gevierd als ik……..


Maar ik begin wel een beetje zenuwachtig te worden van de cijfers die bij mijn nieuwe leeftijd horen, namelijk een vier en een zes. Ik ga nu serieus richting de vijftig, ik ben hard op weg een vrouw van een ‘zekere leeftijd’ te worden. Zelf zit ik nog hardnekkig in de ontkenningsfase, maar mijn oudere vriendinnen weten daar wel raad mee. Gewoon een keertje moe zijn, het gewoon warm hebben of ‘per ongeluk’ eens iets vergeten, gaat er bij deze dames niet meer in. Nee, nee, zij weten het zeker; het zijn dé tekenen. Want als ik hen moet geloven betreed ik, zij het tegenstribbelend, met rasse schreden hun wereld. De wereld van de vrouwen in de overgang.

Als je nog jong, strak en onwetend bent, zou ik je nu adviseren te stoppen met lezen. Want dat het geen ‘feel good story’ wordt, daar ben ik inmiddels wel achter. Leeftijdsgenoot Linda de Mol wil er bijvoorbeeld pertinent geen aandacht aan schenken in haar blad: “De overgang als onderwerp is zó verschrikkelijk onsexy”. Ik geef haar geen ongelijk, vol afkeer het klachtenlijstje doornemend. De opvliegers, het nachtzweten, de tomeloze vermoeidheid en de onvoorspelbare stemmingswisselingen zijn blijkbaar nog peanuts bij de rest. Want hoe sexy kun je urineverlies, een opgedroogde vagina, slappe rimpelige huid, haargroei op je kin en een tailleloos lichaam maken? Dat dit alles iets doet met het zelfvertrouwen van vrouwen, zal geen verrassing zijn. Er alleen al over te lezen, stemt mij zwaarmoedig.

Mannen hebben geluk. Nou ja geluk. Niet met al die rondcirculerende overgankelijke vrouwen natuurlijk, die kunnen ze beter mijden. Maar ze hebben geluk met zichzelf. Er bestaat namelijk geen mannenovergang. Mannen veranderen natuurlijk wel wat in de loop der jaren, maar dat gaat allemaal heel geleidelijk. Beetje minder haar, beetje meer buik, dat is het eigenlijk wel. No big deal. Jaloersmakend, zou je zeggen.

Maar nu is er een groep mannen opgestaan, die erkenning wil. Erkenning voor wat? Nou, deze mannen vinden zichzelf namelijk het levende bewijs van het feit dat mannen weldegelijk steeds vaker in de overgang komen. Compleet met opvliegers, zweterige nachten, stemmingswisselingen en incontinentie. Alleen is dat volgens deze mannen nog een taboe. Mannen durven er namelijk niet over te praten, omdat vrouwen alle honneurs rond de overgangsperikelen zouden opeisen. Ach gut.

Maar wat nu als dit waar is? Ik krijg zowaar een beetje hoop dat de natuur toch gerechtigheid kent. Stel je voor dat het na al die eeuwen opeens geen ‘vrouwending’ meer is, maar een ‘mannending’ wordt. En dat ik dan net op tijd de dans ontspring! Ik denk dat ik het maar gewoon doe:

Bij deze erken ik de mannenovergang. En ik doe vrijwillig afstand van de mijne.

zondag 18 november 2012

Boven het maaiveld

In Volkskrant Magazine van afgelopen zaterdag interviewt Arjen Lubach Carice van Houten. In het interview vertelt Carice openhartig over het spanningsveld dat zij ervaart tussen roem en eenzaamheid. Ze voelt zich bij regelmaat eenzaam, een loner. ’Mensen denken mij te kennen. Ze kijken naar mij en denken: dat is Carice, dit is wat zij is. Maar die mensen weten helemaal geen zak! Mensen vullen maar in, mensen projecteren er maar op los. Ze weten niets. Het houdt gewoon op, het denkt niet door, het vraagt zich niet af”.


Ik vond het herkenbaar wat ze vertelde. En toch ken ik niet de roem zoals zij die kent. Ik denk ook niet dat het Is voorbehouden aan celebraties. Ik denk namelijk dat het dualisme tussen willen excelleren aan de ene kant en het onderdeel willen zijn van het ‘veilige’ maaiveld aan de andere kant in ons allemaal huist. Een oerdrift die maakt dat wij mensen ergens in willen uitblinken of opvallen en daar erkenning en herkenning voor zoeken. Excelleren in onze kwaliteit. Daarmee boven het maaiveld uitsteken, dat geeft ons het ultieme gevoel van voldoening. Maar we willen ons ook op z’n tijd kunnen terugtrekken in de anonimiteit. Want naast onze sterke punten, kennen we ook echt wel onze zwaktes. En die hoeven we nu eenmaal niet zo nodig overal te etaleren.

Hebben we niet allemaal ons eigen maaiveld? Dat zijn alle mensen die je ooit bent tegen gekomen, iedereen die jou of je naam ooit even op zijn netvlies kreeg. Die zich, hoe vluchtig ook, een beeld heeft gevormd van jou. Of eigenlijk, van een deeltje van jou. Vaak hebben we daar geen weet van en dus ook geen last of plezier van. Maar soms zijn we ons daar juist akelig van bewust. Dan hadden we dat beeld, net als Carice, heel graag wat willen oppoetsen. ‘Diegene zag alleen dat van mij, maar als hij/zij eens wist dat ik ook….’

Carice heeft gelijk als ze stelt dat we vooral niet de illusie moeten hebben dat we haar daadwerkelijk kennen. Maar dat geldt voor iedereen. Je naaste mensen kennen je waarschijnlijk heel goed als persoon, maar echt helemaal? Iedereen heeft zoveel verschillende kanten. Als moeder ben ik anders dan als vriendin, en dat varieert dan ook nog eens per dochter en per vriendin. Met mijn man praat ik anders dan wanneer ik zaken met mijn leidinggevende bespreek. Tijdens het leiden van een workshop heb ik een andere focus dan tijdens een collegiale borrel. Als ik tijdens een slapeloze nacht peins, heb ik andere overpeinzingen dan wanneer ik tijdens een belangrijk besluitmoment op een vergadering peins. Enzovoort. Ik ben het allemaal, maar niemand, behalve ikzelf, kent al deze variaties van mij.

De enige die jou echt kent, in alle diversiteit, dat ben en blijf je zelf. Wie je ook ontmoet, hoe close je ook met een ander bent, wat je ook doet of wat je ook meemaakt. Niemand kent jou zoals jij jezelf kent. En niemand kent of ziet meer van jou dan je zelf bereid bent prijs te geven. Dit klinkt heel individualistisch. Carice noemt het haar eenzaamheid. Maar zijn we in feite niet allemaal ‘loners’? En juist dat gegeven voedt onze belangrijkste drijfveer, die van onze zoektocht naar erkenning en herkenning. De zoektocht naar de ander.

donderdag 1 november 2012

Meneer Bernlef, er wordt op u gewacht!

April 2012, Het Geen Daden maar Woordenfestival in Den Bosch.

Bij de ingang van de zaal, waar Bernlef zo zal voordragen uit eigen werk, stroomt het vol mensen. Jong en oud. De deur is nog gesloten. Bernlef zelf zit buiten, op hetzelfde terras als waar ik mijn drankje drink. In zijn ene hand een flesje bier, in zijn andere hand een sigaret. Voor hem liggen wat boekjes met briefjes ertussen. Hij kijkt rustig om zich heen. Als mijn blik de zijne kruist, groet hij vriendelijk. De deur van de zaal gaat open. De mensen drommen naar binnen om een goed plekje te bemachtigen. Al deze drukte lijkt Bernlef volledig te ontgaan. Totdat een meisje van de organisatie hem in de gaten krijgt, ze snelt naar hem toe en zegt; “Meneer Bernlef, er wordt op u gewacht!” Bernlef kijkt op. “O”, zegt hij. “Dan zal ik maar met u meegaan”. Hij maakt zijn sigaret rustig uit in de asbak en pakt zijn bundeltjes en flesje bier en staat op.

Het is vrij rumoerig in de zaal. Als Bernlef het podium betreedt, begint iedereen te klappen. Het applaus duurt lang; een eerbetoon, zonder dat hij nog maar een woord heeft gezegd. Voor alles waar hij voor staat. Bernlef bedankt even en begint. “Ik zal een paar gedichten voordragen”, zegt hij, “Maar ik zal er ook wat bij vertellen”. En zo vertelt hij over het lintdorp waar hij als kind opgroeide. Aan de linkerkant van de weg waren de Roomse winkels, aan de rechterkant de Gereformeerde winkels. Hij werd er voor een boodschapje op uit gestuurd; tomaten. Helaas waren de tomaten bij de Gereformeerde groentewinkel op, dus liep hij naar de overkant. Zo kwam hij thuis met tomaten verpakt in een Roomse krant. Die tomaten werden bij hem thuis dus niet gegeten.

En over toen hij een lange tijd ziek was, hij had een longontsteking, en mocht niet naar school. Hij verveelde zich. De bovenbuurvrouw, waar zijn ouders geen contact mee hadden omdat zij ‘van het kruisje’ was, bracht hem op een dag wat leesboekjes. Leesboekjes vol kleurige en prachtige plaatjes; bidprentjes. Zoiets moois had hij nog nooit gezien. Hij verslond de boekjes en streelde de plaatjes. Op een avond, tijdens het eten, deelde hij serieus mee dat hij besloten had voortaan “Katholiek” te zijn. Hij had zijn ouders nog nooit zo kwaad meegemaakt.

En zo vertelt hij verhaal na verhaal. Anekdote na anekdote. Gedicht na gedicht. Iedereen luistert ademloos. Maar ook bezorgd. Want Bernlef moet zijn voordracht regelmatig onderbreken door hevige hoestbuien, die hem de adem ontnemen. Van alle kanten wordt hem water aangeboden, maar hij stilt zijn hoest met bier. Zodra hij weer genoeg adem heeft, neemt hij moeiteloos de draad van zijn voordracht weer op. Tot de volgende hoestbui.

Iedereen die er die avond bij was, vreesde het eigenlijk al, de 100 zou hij niet gaan halen. En waarschijnlijk wist hij dat. Maar hij wás er en liet een onuitwisbare indruk achter. Toen hij het podium afliep, klapten we tot we niet meer konden. Bernlef zelf zat waarschijnlijk allang weer op het terras. “Al die poespas”. Tja, “meneer Bernlef”, wat een talentvolle, veelzijdige, aimabele en bijzondere man. En wat mogen we dankbaar zijn voor al het moois dat hij voor ons achterliet.


Oktober 2012, Bernlef overleden in Amsterdam, na een kort ziekbed.





donderdag 25 oktober 2012

Broertje

Ik heb één broer. Officieel is het mijn broertje, hij is tenslotte 3 jaar jonger dan ik. Maar sinds hij qua postuur ruim boven mij uittorent, ben ik zijn zusje geworden. En hij dus mijn grote broer. We wonen, inmiddels ieder met eigen gezin, op een flinke afstand van elkaar, waardoor we elkaar minder vaak treffen dan we zouden willen. Wel houden we elkaar trouw op de hoogte van ieders wel en wee en bieden elkaar in geval van nood de reikende hand. Eens per jaar halen we ruimschoots de opgelopen schade in met een gezamenlijke vakantieweek in Frankrijk.


Het is altijd weer een feestje. Overdag gaat ieder zijns weegs, maar aan het einde van de middag komen steevast de flessen en allerhande Franse kaasjes en hapjes op tafel. Borreltijd. Een jaar aan gezins-, werk- en persoonlijke perikelen komen aan ons voorbij, doorspekt met humoristische anekdotes. Het ene verhaal lokt het volgende uit. We zijn het volkomen met elkaar eens of juist onoverbrugbaar oneens. Maar nu we beiden volwassen zijn, is dat gewoon oké. In die zin dat we elkaar niet meer in de haren hoeven te vliegen om ons gelijk te bevechten.

Want dat hebben we vroeger al gedaan. Hoe ergerlijk kan het zijn een broertje te hebben die constant jou en je vriendinnen dwars zit. En hoe irritant is een grote zus die geen moment onbenut laat je er van te doordringen dat ze ouder is en dus alles beter weet. Ik herinner me nog het gevoel van triomf, toen ik hem met mijn schooltas een bloedneus had geslagen. ‘Dát zou hem leren!’ In mijn beleving hield hij zich daarna een hele tijd gedeisd. Zijn versie van het verhaal is heel anders. Het plukje haar, mijn haar welteverstaan, dat ooit zijn trofee was, is verhalenderwijs uitgegroeid tot een omvang alsof hij me destijds volledig gescalpeerd had.

Eenmaal ouder geworden bevochten we elkaar vooral met woorden. Reken maar dat we aan elkaar gewaagd waren. Met wie kun je op die leeftijd tenslotte zo ongebreideld ruzie maken dan met je eigen zus of broer, zonder dat het direct consequenties heeft? We konden elkaar bij regelmaat de tent uit vechten, maar we bleven broer en zus. Die grillige scheidslijn tussen haat en liefde, daar kon niemand tussenkomen.

Het is weer borreltijd. Hij aan de 1664, ik aan de Saumur Brut. “Ik weet nog dat jij me vroeger altijd zo schattig Akka noemde”, haal ik een voor mij dierbare herinnering op. “Petra was toen nog te moeilijk voor je”, lach ik plagerig. “Nee, nee”, antwoordt hij direct. “Dat heb je dan nooit goed begrepen. Ik probeerde om Eucalypta te zeggen, je weet wel, die heks van Paulus de Boskabouter”. Ik kijk hem verbijsterd aan. Hij neemt triomfantelijk een slok 1664. “Proost zusje”, grijnst hij. Als vanouds, 1-0 voor hem. Ik neem mijn verlies in stilte en bezin mij ondertussen op passende wraak. Het is en blijft tenslotte mijn broertje.

dinsdag 9 oktober 2012

Democratisch onderwijs; de weg naar een betere toekomst?

Een noviteit in onderwijsland is Democratisch onderwijs (voor kinderen van 4 tot 18 jaar), vooral populair in Nederland en België. Kenmerken van deze vorm van onderwijs zijn; volledige gelijkwaardigheid tussen kinderen en leerkrachten; zelfgeïniteerd leren, oftewel de kinderen kiezen dagelijks zelf hoe, wat, wanneer en met wie ze activiteiten ondernemen en of ze daar op getoetst willen worden; gelijkwaardigheid in besluitvorming. Dit laatste kenmerk is een hot issue op Democratische scholen. Er wordt op sociocratische wijze overlegd en vergaderd. Niet de meeste stemmen gelden, maar elke stem telt. Er wordt pas een besluit genomen als niemand van de betrokkenen nog een bezwaar heeft.


Op grond van bovenstaande kun je zonder meer stellen dat Democratische scholen hun leerlingen heel serieus nemen. ‘Zo zou het op elke school moeten zijn!’, pleiten de kinderen, de ouders en de leerkrachten van de betreffende scholen enthousiast. Is dat zo? We leven tenslotte in een democratisch land, waarvan de peilers ‘volksheerschappij, gelijkheid en persoonlijke keuze en vrijheid’ zijn. ‘Jong geleerd, oud gedaan’, is blijkbaar het motto. En waar kun je deze dingen beter in de praktijk leren dan op school? Maar er zijn ook tegengeluiden. Inspectie bijvoorbeeld, weet nog niet zo goed wat ze met deze scholen aan moet. Er zijn al diverse rechtszaken geweest waarin Democratische scholen hun bestaansrecht hebben moeten verdedigen. “Ach, dat komt omdat veel mensen nog onderschatten waar kinderen toe in staat zijn”, vergoelijkt een democratische directeur de weerstand. Bij mij rijst echter de vraag of zij kinderen juist niet schromelijk overschatten. En wat daar op termijn de gevolgen van zullen zijn.

Hedendaagse kinderen weten meestal heel goed wat ze willen en waar ze behoefte aan hebben, maar dat wil niet zeggen dat ze zelf ook daadwerkelijk weten en overzien wat ze nódig hebben. Als je kinderen echt serieus neemt in hun kindzijn, betekent dat dat je accepteert dat het geen minivolwassenen zijn. Kinderen zijn kinderen. Kinderen leren dagelijks van de voorbeelden om hen heen. Met name hun ouders en leerkrachten zijn belangrijke rolmodellen. Elk kind heeft leermeesters nodig waaraan het zich kan spiegelen, die zowel sturend als begeleidend zijn en die weten wat echt goed is voor het kind. Volwassenen die vanuit hun eigen kennis en ervaring kaders voor het kind scheppen, grenzen weten aan te geven en daar vervolgens ook controle op durven uit te oefenen. Wat gebeurt er met een kind dat van jongs af aan van volwassenen leert; ‘Jij en ik zijn gelijk, jij hebt evenveel zeggenschap als ik, jij bent net zo verantwoordelijk voor je eigen keuzes als ik dat ben’? Op deze manier doe je, mijns inziens, kinderen ernstig tekort, omdat ze niet echt kind mogen zijn. Het riekt zelfs naar een vorm van kindermishandeling, want is niet juist het belangrijkst verworven recht van kinderen in onze democratische samenleving het ‘kind’ mogen en kunnen zijn?

Daarnaast is het belangrijkste einddoel van onderwijs aan kinderen dat ze, eenmaal volwassen, zelfstandig kunnen functioneren binnen de huidige maatschappij. Maar hoeveel werkgevers en collega’s, hoeveel leeftijdsgenoten en toekomstige geliefden zullen straks werkelijk gecharmeerd zijn van de sociocratische principes en het arsenaal aan discussievaardigheden waarmee deze jongeren dagelijks zorgvuldig af zullen gaan wegen waarom, hoe, wat, wanneer, met wie en óf ze überhaupt iets gaan ondernemen, als gevolg van 14 jaar Democratisch onderwijs? I rest my case.

zondag 23 september 2012

Nooit meer....

Ik voel ‘m aankomen. Langzaam maar zeker word ik overspoeld door een gevoel van zachte treurigheid. Waarschijnlijk was er al een weemoedige gemoedstoestand in wording, slechts latent aanwezig. Maar nu word ik gevuld met de leegte van mijn over het algemeen halfvolle glas. En ik laat het maar gebeuren, de eerste tekenen van de herfst lenen zich tenslotte bij uitstek voor wat melancholische overpeinzingen.


Een herinnering aan mijn oma dringt zich aan mij op. Ze was ongelukkig gevallen met haar fiets en had daarbij haar pols gebroken. “Ik ga nu echt nooit meer fietsen”, verzekerde ze me stellig. Nooit meer… Ik geloofde haar niet. Als haar pols eenmaal goed genezen zou zijn, zou ze vast wel weer op de fiets stappen. Ze was tenslotte een doorzetter, een levensgenieter, een rasoptimist. Maar ze hield voet bij stuk, ze heeft het inderdaad nooit meer gedaan. Ik was nog jong, maar ik weet nog wat een indruk dat op mij maakte; daar waar ik op veel fronten nog aan de start stond, sloot mijn oma dingen af. Nooit meer…

Wanneer begint eigenlijk de tijd dat je, bewust of onbewust, dingen voor het laatst doet? Of gaat dat je hele leven door? Natuurlijk neem ik me nu ook wel eens voor om bv. ‘nooit meer’ op een drukke zaterdagmiddag mijn boodschappen te doen. De week daarna sta ik daar door allerlei omstandigheden weer op het drukste moment van de week. Mijn kinderen komen ook wel eens ziedend uit school of van een training thuis met de mededeling dat ze daar ‘nooit meer’ heen gaan. Zo’n ‘nooit meer’ duurt hoogstens een dag. Maar wat als ‘nooit weer’ iets essentieels betreft of iets dat je heel graag doet?

Inmiddels ben ik 45 jaar. In de beleving van ouderen ben ik nog piepjong, in de beleving van jongeren ben ik nog net niet stokoud. De waarheid zal, zoals meestal, wel ergens in het midden liggen. Ik realiseer me dat ik al wat ‘nooit meer’ ervaringen heb die leeftijdsgerelateerd zijn. Zo zal ik zelf geen kinderen meer krijgen, maar daar kan ik heel goed mee leven omdat ik me met 3 dochters zeer rijk bedeeld voel. Ook zal ik nooit meer geheel rimpelvrij en met een wespentaille door het leven gaan. Ik weet dat het uiterlijke ‘verval’ als een sluipmoordenaar op de loer ligt, maar voorlopig kan ik ‘m nog aan. Ik heb nog geen voor mij essentiële dingen achter mij gelaten, waarvan het gemis pijn doet.

Wat gebeurde er eigenlijk met mijn oma, toen ze besloot nooit meer op de fiets te stappen, wat haar actieradius en vrijheid beperkte? Natuurlijk vond ze het jammer. Toch werd ze er geen ander mens door. Ze bleef haar vriendinnen trouw bezoeken, ze deed nog steeds gewoon haar eigen boodschappen en maakte menig uitstapje. Alleen niet meer op de fiets. Er zijn tenslotte meer wegen die naar Rome leiden. “Je moet soms even zoeken, maar je vindt altijd wel weer een oplossing”, verklaarde ze. En zo is het ook.

Mijn oma noemde mij altijd een ‘zondagskind’. Zelf was ze dat ook. Niet omdat ze alleen maar geluk heeft ervaren in haar leven. Integendeel zelfs. Maar omdat ze steeds weer in staat was de nieuw ontstane situatie onder ogen te zien en daarop wist te anticiperen. Voor haar bestond ‘nooit meer’ niet, ze dacht altijd in mogelijkheden en alternatieven. ‘Live is a serie of new beginnings’ was haar levensmotto. Misschien is dat wel waar het allemaal om draait; wie op deze manier in het leven kan staan, is nooit oud.

woensdag 12 september 2012

Handtas cupje B

Het is nog rustig als ik in de supermarkt bij de kassa ga staan. Voor mij staat alleen een jong meisje in een strak jersey jurkje. Ze bestelt een pakje sigaretten.
“Dat wordt dan 5 euro 40”, zegt het kassameisje.
Met één snelle beweging tovert het meisje een briefje van 5 uit haar decolleté en legt deze op de toonbank.
“ 5 euro véértig”, herhaalt het kassameisje ietwat narrig.
“Ja, weet ik”, het meisje graait wat dieper in haar buste. Ze vist er nu haar mobieltje en een aansteker uit en legt deze eveneens op de toonbank. Dan graait ze weer verder.” Shit”, mompelt ze. Inmiddels wat rood aangelopen schudt ze eens flink aan haar jurkje en even later glijdt er een muntstuk van 50 cent langs haar benen op de grond. Ze pakt het op en legt het gegeneerd op de toonbank.
“Zóóó, lekker gênant zeg!”, strooit het van enige tact verstoken kassameisje nog wat zout in den wonde. Het meisje trekt haar jurkje recht, propt de mobiel weer terug in haar beha en loopt snel naar buiten. Zo, en nu roken.

Voor Hiske Elferink is dit waarschijnlijk een herkenbare situatie. Het bracht haar in ieder geval op het idee voor een decolleté-portemonnee en daarmee won ze de publieksprijs bij de HEMA ontwerpwedstrijd 2012 . Het blijkt een kleurrijke portemonnee te zijn, die je ‘onzichtbaar’ aan de binnenkant van je beha vastmaakt. "Er past net een pasje, wat kleingeld en papiergeld in, zonder dat iemand het ziet”, licht Hiske toe. “Heel handig als je bijvoorbeeld uitgaat en je geen tasje mee wilt nemen”. Klinkt aannemelijk. Toch is haar ontwerp niet helemaal nieuw. Er bestaat namelijk al een uitgebreidere versie; The Cleavage Caddy. Die stop je in je hele beha en in het midden zet je het vast met een riempje. Twéé vakken dus, ideaal dus als je ook nog een lipstick, mobieltje, sleutelbos, pakje kauwgom, rookgerei en voor de zekerheid wat tampons mee wilt nemen. Diep in de buidel tasten krijgt opeens wel een verrassende dimensie. Of ‘de hand in eigen boezem steken….’, ook geinig in deze context. Het zal trouwens wel enige oefening vergen om, zonder dat de hele handel er gelijk uitvalt, bijvoorbeeld een muntje van 20 eurocent op te diepen. En dan moet je de boedel ook nog eens goed over de beide partijen weten te verdelen. Maar ik denk dat het zo maar eens een hit zou kunnen worden, die behatas. Zeker bij meiden die hun mobiel al lang liefdevol aan de borst koesteren. Dan kan de rest er ook nog wel bij. Gratis borstvergroting. Bijkomend voordeel is dat je weinig last zult hebben van zakkenrollers.

Toch hoop ik van harte dat de handtas niet uit het straatbeeld verdwijnt en dat ik deze noviteit geruisloos aan me voorbij kan laten gaan. Mijn opbergruimte heeft namelijk aantrekkingskracht. Vroeger was ik bij het uitgaan meestal de pineut. Op de een of andere manier bleek ik altijd de enige te zijn met zakken of een handtas. “O, je hebt zakken/een tas. Mag mijn…..” En voor ik het wist was ik een soort wandelende shopper. Nu ik een gezin heb, is dat alleen nog maar erger geworden. Mijn handtas, inmiddels formaat weekendtas, zit vol met ‘mag-mijn-…..-even-in-jouw-tas’ attributen ; gogo’s, kleurplaten, oorbellen, crèmepjes, lolly’s, pennen… héél veel pennen, zonnebrillen, allerhande folders, voordeelpakketten lipgloss en noem maar op. Waar láát je al die zooi in een bescheiden cupje B?!

dinsdag 14 augustus 2012

De grote boze wereld

“Dit jurkje kan er ook nog wel bij, het weegt bijna niets”, mompelt ze, terwijl ze al haar spullen in de rugzak propt. Ik haal zwijgend mijn schouders op. Straks zal ze zelf wel ervaren dat al die ‘lichtgewicht’ extraatjes bij elkaar en eenmaal op je rug toch nog aardig wat gewicht meebrengen. En waarschijnlijk kiepert ze dan de hele rugzak weer leeg en begint ze opnieuw met het wikken en wegen.


Ze kan niet wachten. Morgen begint het grote avontuur, samen met een vriendin trekt ze de wijde wereld in. Nou ja, niet de héle wijde wereld, ze blijft deze keer nog binnen de landsgrenzen. De echte wijde wereld moet nog een jaartje wachten. Niet wat haar betreft, ze is tenslotte al 16. Maar toch heeft ze zich zonder al teveel gemor in deze geschikt. De wereld ligt tenslotte aan haar voeten, dit is nog maar het begin. Deze reis wordt een soort oefenavontuur. Ook voor mij, vrees ik.

Met deze zelfde rugzak ging ook ik 30 jaar geleden voor het eerst samen met een vriendin op pad, 15 jaar waren we. Naar België, of all places. Maar goed, wij hadden nog nooit van ene Dutroux gehoord en het was in ieder geval ‘buitenland’. Ik popelde om mijn horizon te verbreden, vol verwachtingen naar het onbekende, de vrijheid tegemoet. Ik geloofde heilig in al het goede, het ‘kwade’ had ik nog niet of nauwelijks ontmoet. Achteraf gezien was ik in die tijd natuurlijk gewoon ongelofelijk naïef; “De wereld was zo mooi als je hem zelf kleurde”. En waarom zou ik dat destijds ook in twijfel hebben moeten trekken? Want hoe onbezonnen ik ook deed, het kwam uiteindelijk altijd wel weer goed. “Wie goed doet, die goed ontmoet”, dacht ik toen. “Een zondagskind”, denk ik nu.

In haar zie ik een deel van mijn jongere zelf terug en van dat wat ik haar als basis mee heb willen geven. Open, sociaal en onbevreesd staat ze in het leven. Maar nu ik haar daar zo stralend en verwachtingsvol zie staan met haar volle rugzak, vraag ik mij af of dit nog wel volstaat als ‘levensbagage’. Ik word me opeens akelig bewust van alle beren op de weg en overweeg of ik deze met haar zal delen. Ook al zijn het mijn beren. Maar met welk doel eigenlijk? Ontlast het mij, versterkt het haar? Ik weet het niet en laat het maar zo. “Je bent er helemaal klaar voor”, zeg ik.

Zij is minder naïef dan ik was op haar leeftijd. Maar ook zij heeft dat grenzeloze vertrouwen in het leven dat alleen pubers zo sterk kunnen hebben; ze zijn onaantastbaar. Risico’s zijn er om genomen te worden, gevaarlijke situaties om getrotseerd te worden. Door hen. Er kan van alles gebeuren, met iedereen, maar niet met hén. Ik ben er ooit mee weggekomen. Nu is de beurt aan haar.

“Wel elke avond even bellen waar je bent, hè?”, val ik in herhaling. “Anders kom ik je halen!” Ze lacht. “Je weet dan niet eens waar ik ben!”, strooit ze nog wat zout in den wonde. Maar ze belooft het. Het is tenslotte maar een klein offer, voor alles wat ze gaat beleven.

zaterdag 7 juli 2012

Dorstig volk


‘Wij beseffen de waarde van het water eerst wanneer de bron is opgedroogd’

Thomas Fuller, Engelse priester en schrijver, 1608-1661

We zijn allemaal waterschepsels. Niet echt verrassend als je weet dat 60% van ons lichaam, 80% van ons bloed en zelfs 70% van onze hersenen uit water bestaat. Zonder eten redden we ons echt wel een maandje, maar zonder water leggen we het binnen een week af. Drinkwater is dus van levensbelang voor ons als waterschepsels. Water genoeg op de wereld, zou je denken. Miljoenen jaren lang was er inderdaad een goed evenwicht in de wereldwaterhuishouding , ondanks het feit dat slechts 0,007% van alle water op aarde beschikbaar is om te drinken. Maar de explosieve groei van de wereldbevolking én de enorme toename van het waterverbruik hebben dat evenwicht danig verstoord. We kampen inmiddels met een flink watertekort en dat tekort wordt alarmerend snel groter. Een serieus probleem dus.

In Nederland zorgt ons voorzienige klimaat voor ruim voldoende grondwater. Ook deze zomer bedeelt de natuur ons weer rijkelijk met regen. Ons nationale watermotto is; Droge voeten, schoon water. Wij beschikken zelfs over het beste drinkwater ter wereld. Dat is één van de geneugten van onze welvaart. Toch wordt het een steeds moeilijkere en vooral kostbare kwestie om ook in de toekomst deze hoge standaard te kunnen handhaven, nu steeds meer bedrijven uit de bouw, Telecom en olie- en gasindustrie in de grond boren, graven en chemicaliën gebruiken. Het kan niet anders dan dat we de luxe van voldoende schoon water in onze portemonnee gaan voelen. Op zich niet zo’n punt. We hebben geld en we kunnen best wat bezuinigen op ons watergebruik. Daarbij komt dat slechts 11% van ons waterverbruik ons eigen water betreft. De rest van het verbruik halen we elders. Waar vandaan? Om precies te zijn juist uit díé landen, waar al een flink watertekort is. Waar droogte heerst. Uit landen waar geen of onvoldoende schoon drinkwater en/of sanitaire voorzieningen voorhanden zijn en waar nog elke 15 seconden een kind sterft aan watergerelateerde ziektes.

Ons indirecte watergebruik is namelijk veel groter dan we ons realiseren, namelijk gemiddeld 2.300.000 liter per persoon per jaar! Met een simpel kopje koffie gaat geen 0,25 liter water gemoeid, maar in werkelijkheid 140 liter(!) water, van koffieboon tot kopje koffie. Om nog wat voorbeelden te noemen van indirect watergebruik; de productie van één A4-tje papier kost 10 liter water, van een T-shirt 2700 liter water, van één boterham 40 liter water en van een kilo rundvlees maar liefst 15500 liter water. We importeren het gros van onze producten uit landen die nu al met ernstige watertekorten kampen. Continue verlaging van de grondwaterstand leidt tot toenemende droogte en verminderde opbrengsten. En dus uiteindelijk ook tot voedseltekorten en hoge prijzen.

Het is al met al een verontrustend verhaal , maar de echte desastreuze gevolgen zullen ons welvaartsland pas als één van de laatste bereiken. We gaan in de toekomst zonder meer flink betalen voor ons stukje vlees, rijst- en graanproducten, kleding enz., maar honger en dorst zullen we niet hoeven lijden. En als we de extra kosten voor lief nemen, niet over de waterproblemen van toekomstige generaties willen nadenken en ons vooral niets willen aantrekken van de noden in het overgrote deel van ‘de rest’ van de wereld, hebben wij eigenlijk helemaal geen probleem.

Ik ben echter van mening dat wij, als grootverbruikers, onze verantwoordelijkheid moeten nemen. We weten inmiddels allemaal wel hoe we ons directe watergebruik binnen de normale proporties kunnen houden of zelfs kunnen verminderen. Daarnaast zouden we kritischer moeten worden op ons koopgedrag, door minder producten te consumeren met een hoog belastend niveau voor het watermilieu. Op steeds meer producten wordt het belastende niveau aangegeven door middel van een zgn. watervoetafdruk. Als producenten in de toekomst verplicht worden dit op al hun producten te vermelden, is dat voor hen een extra stimulans om door verbeterde processen, waterzuivering en hergebruik verspilling van schoon water terug te dringen. Zo gaat de HEMA T-shirts verkopen waarbij het water op de katoenplantages hergebruikt wordt. Een geweldig initiatief. Een van de vele. Langzaam maar zeker groeit het besef dat het tij gekeerd moet worden. Er moet echt nog veel meer gebeuren, maar het kán nog steeds een verhaal worden met een happy end.

Na de zomer gaan we weer met z’n allen naar de stembus. Ik hoop dat ik je heb weten te overtuigen van het feit dat het steunen van een verantwoord mondiaal waterbeheer belangrijker is geworden dan ooit.


woensdag 20 juni 2012

Rotkind

Hij werd gepest. Niet gewoon een beetje, maar stelselmatig. Dagelijks was hij op school het mikpunt van gemene pesterijen. Hij verweerde zich wel, hij ging zelfs letterlijk het gevecht aan, maar het hielp hem niet. Integendeel. Het ging van kwaad tot erger. De leerkrachten kregen hun vinger er niet achter. “Hij lokt het ook wel zelf uit”, werd er gezegd. En “Hij is ook niet bepaald sociaal en makkelijk in de omgang”. Een verandering van school zou de oplossing zijn.


En zo kwam hij bij ons op school. Op het oog een gewone jongen. De leerkrachten wisten van zijn pestverleden, de kinderen niet. En toch wisten ze hem vanaf dag één te vinden, net als honden die angst ruiken en opzoeken. Binnen no time wierpen potentiële pesters zich op hem en leek het verleden zich te herhalen. Het bleek moeilijk om de situatie te doorbreken. Daar waar het op school aangepakt werd, ging het via internet of op straat verder. In gesprekken met de pesters waarom juist deze jongen hen zo triggerde, kwamen ze niet veel verder dan “Het is gewoon een rotkind”.

Na een paar maanden leek het tij te keren. Op school waren duidelijke afspraken gemaakt, die ook golden voor ‘na schooltijd’. Op opwachten stond een flinke straf. “Maar daar heeft school toch niets mee te maken” werd afgedaan met “Prima, dan bellen we de politie, dan wordt het een politiezaak”. De pesters dropen af, de ‘lol’ was er nu wel af. En wat hij nog nooit eerder had meegemaakt, hij kreeg een vriend op school. Na een poosje zelfs twee. Hij leek op te bloeien, ging zelfs zonder tegenzin naar school.

Totdat de situatie veranderde. Kinderen begonnen over hém te klagen. “Hij scheldt me uit als ik gewoon langsloop”, “Hij gaf me zomaar een trap/duw”. De eerdere pesters stonden meteen paraat. Met een “Ik laat m’n vriend niet zomaar uitschelden door hém” o.i.d. vonden zij dat ze dit keer een heus alibi hadden om hem het leven opnieuw zuur te maken. Want deze keer was hij begonnen, niet zij. “Het is gewoon een rotkind”. Zie je wel.

“Waarom?”, vroegen wij ons af. Na diverse gesprekken met hem werd het ons steeds meer duidelijk. Hij kon niet anders. Van jongs af aan had hij zich moeten conformeren aan het gepest. Het was zijn levenshouding geworden, zijn overlevingsstrategie. En nu wist hij het niet meer. Hij kende het gevoel niet om vrienden te hebben. Hij wantrouwde de rust en de stilte om hem heen. Zonder het getreiter wist hij zich geen raad. En dus zocht hij het zelf weer op. Want altijd op je hoede zijn, in opperste paraatheid, dat kende hij wel. En daar was hij goed in, reken maar. Dan maar een rotkind.

Hij krijgt nu professionele hulp. Stukje bij beetje leert hij zichzelf kennen. Waar hij goed in is. Wat hij moeilijk vindt. Wat hij leuk vindt. Waar hij een hekel aan heeft. Het gaat goed met hem. In ieder geval steeds beter. Hij heeft vechtlust en moed genoeg om het predicaat ‘rotkind’ eindelijk van zich af te kunnen schudden. En daar ook zelf in te gaan geloven. Stoer. Een stoer kwetsbaar kind.

dinsdag 5 juni 2012

Lieve Chinese meisjes

In het begin begreep ik niet waar ze het over had, als ze enthousiast met me deelde dat ze weer zo genoten had bij ‘De Chinees’. Natuurlijk kom ik ook wel eens bij ‘De Chinees’, maar zeker niet wekelijks. Zoals zij. En er echt van genoten heb ik nooit. Mijn bezoekjes aldaar komen meer voort uit noodsituaties; voedselvoorziening voor visite die iets langer blijft plakken of vanwege een uitgelopen vergadering tot na winkelsluitingstijd. Dan wil ik me nog wel eens in de rij naast het aquarium aansluiten om een Indische rijsttafel te bestellen. En het moet gezegd; de meisjes die de bestelling opnemen zijn altijd alleraardigst. Bij lange wachttijden schenken ze een bieltje in, ze zorgen er altijd voor dat ik vooral de kloepoek niet vergeet –wat me behoedt voor zware teleurstellingen thuis- en bij de overdracht van de gevulde witte zakjes verzekeren ze me glimlachend dat er ‘sambal bij’ zit. En de nieuwe foldel. Altijd iets extra’s.


Maar al snel werd me duidelijk dat zij bij een andere Chinees komt. Wekelijks laat ze daar de stress van de alledag van zich afglijden. Deze Chinees heeft namelijk lieftallige –uiteraard Chinese- meisjes in dienst die vol overgave je handen en voeten verzorgen, je nagels lakken, je nek en schouders masseren, je eksterogen en eeltplakkaten pijnloos als sneeuw voor de zon doen verdwijnen en noem maar op. En je krijgt er altijd iets extra’s; een mooie bloem, een smeerseltje of een waaier. Een waar verwenparadijs.

Ik bewonder haar pasgelakte teennagels, deze keer stralend blauw en opgefleurd met minuscule margrietjes. Tien kleine kunstwerkjes. Als een wandelende reclamezuil prijst ze het werk van de meisjes aan. En niet onverdienstelijk. Ook haar dochter kan zich geen leven zonder zulke mooie nageltjes meer voorstellen, oma heeft baat bij de liefdevolle behandeling van haar pijnlijke been en inmiddels heeft ze ook de locatie van de vrijdagmiddagborrel met haar collega’s weten te verplaatsen naar ‘De Wonderchinees’.

Haar man kampt met rugklachten. “Ga dan ook eens naar ‘De Chinees’”, oppert ze. Hij is sceptisch. “Komen daar ook mannen dan?”, vraagt hij. “Best veel zelfs”, beaamt ze. Hij weet haar spinnijdig te krijgen door zich af te vragen wat die daar te zoeken hebben. “Wat een vooroordeel! Alleen omdat het lieve en mooie meisjes zijn, is het nog geen bordeel!”, spreekt ze haar toorn uit. Hij gaat.

Als hij zijn bovenlijf ontbloot heeft, gaat hij op de massagetafel liggen. Het zal hem benieuwen. Zijn wantrouwen verdwijnt al snel, als haar fijne en vlugge vingers hun werk doen. Dan weer eens hardhandig , dan weer zachtaardig bewerkt ze zijn gevoelige rug. Na 20 minuten stopt ze. Hij gaat rechtop zitten en ervaart de weldaad van een soepele rug. Mmmm, heerlijk. Ze kijkt hem lief aan, laat het schouderbandje van haar jurk wat zakken en vraagt; “Happy end?” Hij knikt. Happy was het zeker, helaas ook al the end. Maar als hij zijn shirt wil pakken, houdt ze hem tegen. “Happy end?”, herhaalt ze. Ter verduidelijking wijst ze nadrukkelijk op zijn kruis en vraagt; “Die ook?” Weer dat beminnelijke lachje. Hij begrijpt haar nu. “Nee, bedankt. Hij niet vandaag”, en hij rekent af. Alleen voor de rug. Geen bloem voor hem. Een volgende man met ‘ernstige rugklachten’ staat al klaar.

Iets in hem zegt dat als de margrietjes eenmaal vervaagd zijn, hij ze nooit meer zal zien glimmen. Op de tenen van zijn vrouw althans.

vrijdag 1 juni 2012

Flessenpost


Als ik hier linksaf ga

en jij naar rechts,

steeds maar rechtdoor,

wie zal er dan als eerste weer thuis zijn?

Jij neemt de tijd mee,

waar ik ‘m verlies.

Maar dat verrekenen we later.



Ergens halverwege,

op de Grote Oceaan,

stuur ik je dan mijn woorden

in een Coca-Colaflesje uit LA.

Ze dobberen waarschijnlijk langs stuurboord voorbij,

gezien de stroming.

Of langs bakboord,

dat kan natuurlijk ook.


‘Liefste,


Linksom of rechtsom,


ieder de helft


maar samen zijn we rond’




Geschreven voor de schrijfwedstrijd ' De wereld rond in 80 woorden'.


Moord en doodslag

“Eric, het geld”, gebiedt een schorre stem. Een arm strekt zich uit en zet een pistool op het hoofd van Eric. Wie er aan de gewapende arm vast zit, kan ik helaas net niet zien. Ik houd me muisstil en volg gespannen wat Eric zal doen. ‘Geef ‘m gewoon die rotcenten, je weet waar hij toe in staat is’, adviseer ik Eric in stilte. Maar dan ken ik Eric nog niet. Verrassend snel en vooral geheel onverwacht weet hij een been omhoog te werken en trapt het pistool uit de hand. Een heftige worsteling volgt. En dan…klinkt er alsnog een schot. Aaaaaah…. Ik ben zojuist kroongetuige geworden van een brute moord. Blijven ademhalen. Maar wie van de twee is er eigenlijk dood?


Je zou verwachten dat één zo’n ervaring al behoorlijk traumatisch moet zijn. Ik ben echter regelmatig getuige van wrede moordpartijen. Toch zit ik nog niet in een dwangbuis, durf ik ‘avonds gewoon alleen over straat te gaan en zit er geen hele rits sloten op mijn voordeur. Dat komt door mijn helden; Lynley, Morse, Frost, Wallander en noem ze maar op. Zij zorgen er elke keer weer voor dat de daders veilig achter slot en grendel zitten voordat ik ga slapen.

Ik ben gek op crimi’s en thrillers. Misschien zou je zelfs van een verslaving kunnen spreken. Want ik kijk ze niet alleen op tv, ik verslind ze ook nog eens in boekvorm. Ingewikkelde intriges van meer dan 500 pagina’s, ik draai mijn hand er niet voor om. Als er maar minstens één lijk is en een goed plot. Dan smul ik. Ik heb mezelf moeten opleggen om ook eens andere genres te lezen en af en toe zelfs Knevel & van den Brink te verdragen. Anders zou mijn kennis beperkt blijven tot het smeden van geloofwaardige alibi’s, doeltreffende gifmengingen en het effectief wegwerken van belastende sporen. Het is tenslotte ook best handig iets te weten van de liefde, de politiek en hoe je een eenvoudig aardappelslaatje bereidt.

In het dagelijkse leven functioneer ik verder eigenlijk best normaal. Oké, ik ben niet dol op nachtelijke bezoeken aan parkeergarages. Daar gebeuren ‘s nachts namelijk de vreselijkste dingen, weet ik inmiddels. En ik zal ook nooit een douche nemen achter van die matglazen deurtjes. Hoe vaak ik al door díé deurtjes het kletterende water heb zien veranderen in druipende klodders bloed. Je moet de kat natuurlijk niet op het spek binden. Maar ik heb persoonlijk bijvoorbeeld nog nooit iemand koelbloedig omgelegd en heb zelfs nog nooit de neiging daartoe gehad. En hoeveel mensen kunnen dát zeggen?

Maar laatst was ik in de Ikea. In een heel klein badkamertje stond een man iets te doen. Mijn aanwezigheid stoorde hem blijkbaar in zijn bezigheden en hij keek om. Ik zag het meteen. Dit was zo’n blik waardoor je in een crimi gelijk weet ; ‘die heeft er mee te maken…’ Crimi-experts herkennen dat. Al struinend door het Ikea-doolhof liet die blik me maar niet los. Eenmaal in de auto wist ik het opeens: ‘Een bom!’ Goddank bleek bij thuiskomst de Ikea nog alive and kicking. Toen ik mijn man verwittigde van mijn heldendaad, ik had tenslotte wel even een bomlegger in zijn actie weten te dwarsbomen, reageerde hij nogal lauwtjes met; “Je leest echt teveel crimi’s”. Dat zou natuurlijk ook nog kunnen.

zondag 6 mei 2012

Een opknappertje



“Mandy gaat vandaag niet mee”, zegt mijn dochter.

“Oh jammer”, mompel ik, al bladerend door de stapel reclamemeuk die ik net uit de brievenbus heb gevist, “Kan ze niet?”
“Jawel, maar Guus, je weet wel haar nieuwe vriend, vindt het niet leuk als steeds met haar vriendinnen weg gaat”.
Nú heeft ze mijn volledige aandacht. Ik voel mijn nekhaartjes langzaam overeind komen.
“En wat vindt Mandy daar zélf van?”, vraag ik, iets feller dan bedoeld. Mijn dochter kijkt me even onderzoekend aan. ‘Oh nee hè’, zie ik haar denken, ‘Dit wordt weer zo’n gesprek’.
“Ze vindt het wel jammer, maar ze heeft geen zin in gedoe. En Guus is al 19 hè, dat is wel anders”.
Ze voelt ‘m al aankomen; wrong answer…
“Al was Guus 85..”, begin ik vol overgave aan mijn betoog.
“Mam, hou er nou maar over op. Ik vind Guus ook niet leuk, hij is hartstikke jaloers. Mandy mag van hem niet eens meer omgaan met Jim, terwijl Jim al vanaf de kleuterschool haar beste vriend is. Ik zei alleen maar dat Mandy vandaag niet mee gaat. Punt.”

“Zou jij dat trouwens doen?”, vraag ik behoedzaam. “Zoals Mandy. Niet meer met je vriendinnen uitgaan en zo, omdat je vriend dat wil?”
“Weet ik veel”, reageert ze geïrriteerd. “Dit gaat toch niet over mij?”
“Nee, maar stel…”houd ik vol. “Stel je voor dat je tot over je oren verliefd bent op een jongen. En die gaat opeens van alles voor je bepalen. Met wie je nog om mag gaan, welke kleren je moet dragen, waar je heen gaat.”
“Nee natuurlijk niet! Ik bepaal echt altijd zelf wel wat ik doe, hoor”.
En daar is geen woord van gelogen, weet ik inmiddels uit 16 jaar ervaring. Mijn moederhart is weer enigszins gerustgesteld.

Toch kan ik het niet laten om haar deelgenoot te maken van mijn schrikbeeld. Ooit, in een ver verleden, woonde ik op kamers. Christine was één van mijn huisgenoten. Een goedlachse, sportieve meid, die altijd haar mondje klaar had. Vriendjes kwamen, vriendjes gingen. Totdat Hij ten tonele kwam. Hij bleef. Hij vond haar nogal aan de stevige kant en kocht een nauwsluitend jurkje voor haar. Een paar maten te klein, want Hij wilde graag op korte termijn zien dat zij er in zou passen. En Hij wilde nog meer, ze werd zijn project. En zij…, ze deed het allemaal. Voor Hem. Ze verloor veel; haar spontaniteit, haar schaterende lach en haar rappe repliek. Maar ze had Hem. Of eigenlijk; Hij had haar. Al snel gingen ze ergens samenwonen en raakte ze uit beeld.

“Oh, bedoel je dát, dat gebeurt wel vaker hoor”, weet mijn dochter. “Dat heet een opknappertje”.
Waarschijnlijk heb ik haar niet goed verstaan. “Een wat?”, vraag ik ten overvloede.
“Een opknappertje”, herhaalt ze monter. “Dat een meisje haar vriend helemaal gaat veranderen, of andersom. Dat is ook op tv. Dan gaan ze hun man compleet restylen en zo”.
Ik ben verbouwereerd. ‘Een opknappertje’. Je zal het maar zijn. Wat een afknapper.

“En nu ga ik, anders mis ik m’n bus”, zegt ze en ze trekt snel haar jas aan. Ik bezin me nog op een paar laatste wijze moederwoorden, maar ze is me voor. “Mam, ik weet nu al wat je gaat zeggen; ‘nooit vergeten, je bent goed zoals je bent’. Jij ook hoor. Doeg”. Ze werpt me nog iets toe dat waarschijnlijk voor een luchtkus door moet gaan en weg is ze, mijn eigengereide dochter. Dát had ik haar inderdaad nog willen zeggen. Maar ze weet het allang. Ik glimlach. Kijk, dáár knap ik nou van op.



dinsdag 24 april 2012

Mindfulness voor beginners


Bekijk de structuur; Is het helemaal glad of neem je groeven en oneffenheden waar?


Daar zit ik dan, bewierookt en in kleermakerszit, starend naar een cranberry. Ik probeer mijn aandacht te richten op het donkerrode, wat onooglijke, bolletje op mijn hand. Het dunne matje zit nogal ongemakkelijk. De diehards wisten dit natuurlijk al, die hebben er uit voorzorg een kussentje bij gepakt. Volgende keer ook maar doen. Ik heb dan ook letterlijk en figuurlijk niet zo veel zitvlees. Daarvoor zit ik hier.

Hoe voelt het op je hand? Voel de plek waar de cranberry je hand raakt. Richt je aandacht en wees je bewust van wat je nu voelt en denkt, van wat er in je boven komt.


Ai, jeuk. Op mijn linker grote teen. Als ik nu uitgebreid ga krabben, haal ik de anderen uit hun concentratie. Mijn linkervoet staat op het punt in een diepe slaap te vallen. Niet nu. Misschien helpt een beetje wiebelen. Gelukkig bedacht ik me thuis nog op tijd om sokken mee te nemen. Dochterlief heeft mijn teennagels namelijk keurig roodwit gestreept gelakt, deze Ajax- (of Feyenoord-) tenen zouden waarschijnlijk verschrikkelijk afleiden.

Als je merkt dat je gedachten afdwalen, breng ze terug naar de cranberry.

O ja, de cranberry. De linkerkant is glad. Rechts zie ik wat donkere vlekjes en is ie wat pokdalig. Er zit ook een klein barstje in. Eigenlijk meer een sneetje, lijnrecht en oppervlakkig. Het lijkt wel een autopsie . Hoe is dat barstje in mijn silent witness gekomen? Een scherp voorwerp heeft het slachtoffer waarschijnlijk van rechts geschampt. Bij doelbewust steken krijg je namelijk een diepere wond.

Neem nu de cranberry tussen je vingers. Laat ‘m bewegen tussen je vingers. Wat ervaar je? Wees je bewust van je gedachten en lichamelijke sensaties.

Toch even onopvallend rondkijken. Nee, volgens mij is er echt nergens een camera te bekennen. Voor je het weet sta je op youtube. Ik neem mijn cranberry tussen duim en wijsvinger en knijp er zachtjes in. Er komt wat plakkerige substantie uit de oorlogswond tevoorschijn. Ik knijp nog wat harder. Nu is ie plat. Trouwens wel fijn dat ik er nu achter ben wat ik ‘heb’. Het is gelukkig niet direct besmettelijk, zeker niet levensbedreigend, maar wel lastig te behandelen. Ik zit namelijk in de ‘doe-modus’, teveel in standje actie. Een goede vriendin, zelf zeer actief en waarschijnlijk grondlegger van de doe-modus, tipte me op deze cursus mindfulness. “Vanaf nu gaan we het anders doen. We gaan meer stilstaan bij het hier en nu. De automatische piloot en éénstreepdagen behoren voorgoed tot de verleden tijd. Genieten, mildheid en aandacht, daar gaan we voor!”. En ik moet toegeven dat ik nog nooit met zoveel aandacht een cranberry heb bekeken. Ik koop ze vrijwel nooit. Alleen met Kerst wil ik ze nog wel eens samen met wat suiker tot cranberryprut koken. Dan wordt het zo’n heerlijke stroperige…

Breng de cranberry nu rustig naar je neus en ervaar de geur. Neem je tijd. Focus je op wat je waarneemt.

Het ruikt…. tja hoe zal ik het omschrijven…fruitig. Denk ik. Geuren vind ik altijd moeilijk om in woorden te vangen. Iets ruikt lekker, neutraal of het stinkt. Maar ga bijvoorbeeld van iets dat stinkt maar eens precies omschrijven hoe het ruikt. Oké, vies. Maar waarom is vies vies? Ik vind die wierook vies. Het is zo’n muffe en tegelijkertijd penetrante lucht die, als ie zich eenmaal in je neus gesetteld heeft, direct aanleiding geeft tot doffe hoofdpijn. En nu móét ik toch echt mijn benen even strekken. Zouden we zo wel een pauze hebben, of is dat niet mindfull? Ik heb zo’n enorme zin in een bak koffie,…eh kopje kruidenthee.

Breng de cranberry nu naar je lippen. Laat ‘m daar even rusten.


Hij smaakt nogal zurig. Tenminste, het wondvocht. Verder voelt ie vooral droog, beetje taai zelfs. Net als mijn lippen inmiddels. Waarschijnlijk lag ie al lang in dat Tupperware bakje te wachten op mijn spirituele oprisping. De Kerst ternauwernood overleefd en nu overgeleverd aan mijn zin-/marteltuigen . Oh shit, nu heb ik ‘m per ongeluk al doorgeslikt.

Als je zo ver bent laat je de cranberry eerst rusten op je tong en verplaats ‘m vervolgens naar je kiezen.
Kauw er zachtjes op. Wat word je gewaar? Wees je bewust van alles wat je hierbij ervaart, voelt en proeft. Neem je tijd.

maandag 9 april 2012

Knellend onderwijs


Werkzaam als leerkracht en ambulant begeleider op een Speciale school voor basisonderwijs, krijg ik regelmatig vragen over wat ik van de onderwijsbezuinigingen vind en merk en wat voor mij de directe gevolgen zijn.

In het kader van het beleid op Passend onderwijs zijn reguliere basisscholen namelijk vanaf augustus 2013 verplicht zélf een passende onderwijsplek te bieden aan alle leerlingen die extra hulp en zorg nodig hebben. De voorbereidingen van hogerhand zijn inmiddels al in volle gang. Om te beginnen wordt het Speciaal onderwijs, de ambulante begeleiding en het leerling-gebonden budget langzaam maar zeker wegbezuinigd. De verstrekkende gevolgen van deze keuze tot bezuinigingen sijpelen nu als een soort sluipmoordenaar het onderwijs binnen. En dit is nog maar het begin. Over 4 jaar is het regulier basisonderwijs qua faciliteiten totaal uitgekleed, maar wel verrijkt met klassen vol kinderen met uiteenlopende onderwijs- en zorgbehoeften.

Persoonlijk vind ik Passend onderwijs een geweldig gegeven; adaptief onderwijs waar plaats is voor alle kinderen. Ik ben van mening dat het niet goed is dat kinderen van jongs af aan al gestigmatiseerd worden door ze op verschillende scholen te plaatsen. Als het onderwijsbeleid vanuit deze visie gevoerd zou worden, zou ik het alleen maar toejuichen. Maar het verhaal is anders. Het huidige beleid wordt namelijk niet vanuit een visie of ideologie gevoerd, maar puur vanuit een nijpend financieel tekort.

Ik zou het zonder meer accepteren als mijn baan overbodig blijkt te zijn, omdat de basisscholen voldoende zijn toegerust om de kinderen die ik nu onder mijn hoede heb een goede plek te kunnen bieden. Dan is Passend onderwijs namelijk geslaagd. Maar helaas is de realiteit anders. Mijn ervaring is dat leerkrachten enorm hun best doen om zoveel mogelijk leerlingen binnen de huidige setting op de reguliere basisscholen te houden. Maar naast het feit dat het aantal aanmeldingen van leerlingen voor het SBO/SO vooralsnog niet afneemt, neemt de vraag naar ambulante begeleiding alleen maar toe. Het werkelijke probleem is namelijk dat het aantal zorgleerlingen groeit. En niet omdat we meer met diagnoses ‘strooien’, maar omdat we aan de ene kant beter in staat zijn problemen vroegtijdig te signaleren en aan de andere kant de hectiek van de huidige maatschappij een flinke wissel trekt op kinderen.

Het directe gevolg van de bezuinigingen voor mij persoonlijk is dat ik meer werk heb dan ooit. En toch zal ook mijn baan binnen enkele jaren wegbezuinigd worden. Voorlopig heb ik nog even respijt. Ik maak me daar eerlijk gezegd ook niet zo druk om, ik vind mijn weg wel weer. Waar ik me wel druk om maak, zijn de gevolgen van dit desastreuze beleid voor kinderen. Om maar eens een voorbeeld te noemen; er zitten al heel wat jonge leerlingen dagelijks thuis, omdat er geen passende school voor hen is. Denk bijvoorbeeld aan autistische kinderen, met een hele specifieke onderwijsbehoefte. Dat aantal stijgt dagelijks, mede omdat hun scholen gesloten worden en de specialistische ambulante begeleiders ontslagen worden in plaats van dat hun expertise wordt ingezet om zowel de leerling als de leerkracht in een nieuwe schoolsetting te kunnen ondersteunen en begeleiden.

 Ik begrijp dat bezuinigingen ook binnen het onderwijs onvermijdelijk zijn. En ik ben het helemaal met Marja van Bijsterveldt eens dat kinderen recht hebben op Passend onderwijs. Maar ze heeft er werkelijk geen idee van wat er nodig is om deze plannen te kunnen realiseren. Je kunt namelijk niet aan de ene kant alle poten onder het onderwijs vandaan zagen en tegelijkertijd aan de andere kant verwachten dat het hoogst haalbare gerealiseerd wordt. Passend onderwijs heeft alleen een reële kans van slagen als het goed wordt gecommuniceerd, gefaciliteerd, gefaseerd wordt ingevoerd en regelmatig aan de praktijk wordt getoetst. Marja van Bijsterveldt blijft op alle punten in gebreke. Beleid maken houdt meer in dan een plan lanceren en het een misleidende naam geven. De werkelijke opbrengst van dit beleid is dat het basisonderwijs aan alle kanten knelt en dat de werkelijke realisatie van Passend onderwijs verder weg lijkt dan ooit. Dan mag je van wanbeleid spreken.

maandag 26 maart 2012

Polderglamour


Qua politiek verdient Nederland internationaal gezien momenteel geen schoonheidsprijs, maar op een ander terrein maken we dat ruimschoot goed. We hebben namelijk sinds een week een Vogue van eigen bodem! Vorige week is de nieuwe glossy groots gelanceerd in Amsterdam. Voor slechts €5,95 kun je je vergapen aan kleurrijke pagina’s vol Dior, Chanel, DKNY, BVLRGARI, Gucci, Marccain en ga zo maar door. En we hebben nu ook onze eigen Anna Wintour, al heet ze Karin Swerink. Nederland hoort er helemaal bij in de wereldmode. Joepie!

Op de cover van het debuut stralen de trends voor het nieuwe modeseizoen je tegemoet; een roze tulpjurk van Acne Studios (€1300), een lichtblauw niemendalletje van Valentino (€ 3980) en een kanariegeel Chanel-pakje, (rok €1320, jasje €2990). Het blad staat bol van de advertenties, voornamelijk dure merken, maar ook (één) van H&M. Swerink begrijpt namelijk best dat een vrouw niet haar héle kast vol kan hangen met Gucci en Prada. Inderdaad, dat zou een beetje te gek worden. “Voor het ene kledingstuk spaar je en het andere neem je gewoon mee tijdens het rondje boodschappen doen”, verklaart ze monter.

‘Een echte aanwinst, Nederland is er helemaal klaar voor’, vindt John de Greef, mode-expert bij Elsevier. ‘Luxemerken zijn steeds beter vertegenwoordigd in ons land. Burberry opende onlangs nog een grote winkel in Amsterdam’. Ook Edo Beukema ,hoofd inkoop van de Bijenkorf, is danig in zijn nopjes; “Ik ben heel blij met de komst van Vogue, het is een belangrijke exponent van de stap richting luxe die Nederland op dit moment zet”.

Je vraagt je dan toch even af of het de heren totaal ontgaan is dat we momenteel een crisis doormaken. Het zal wel een plaatselijk euvel zijn. Maar Swerink is zich daar weldegelijk van bewust. Ze doet daarom ook wat water bij de wijn. Namelijk niet álle kledingstukken die worden afgebeeld, kosten meer dan drieduizend euro. Hè, gelukkig, dat scheelt. En daarbij is het ook nog eens niet de bedoeling dat lezers exact kopen wat in het blad staat. Nou, dat lucht ook op. Want ik ben toch al gauw een decennium verder, wil ik alleen nog maar de coveritems bij elkaar gespaard hebben.

Hoe dan ook, het prille aprilnummer gaat al een week als zoete broodjes over de toonbank. Je zou verwachten dat het enthousiasme voornamelijk doelgroepvrouwen betreft; modebewuste vrouwen van rond de 35 jaar met een extravagant dikke portemonnee. Maar niets is minder waar. De grootste afnemers van de Nederlandse Vogueversie zijn verrassend genoeg meisjes van een jaar of zestien. Jonge meisjes weten namelijk wel raad met de Vogue. Niet dat deze meisjes nou een onbedwingbare behoefte hebben om al die ontzettend interessante glamourartikelen en diepte-interviews te lezen, maar ze kopen Vogue gewoon omdat er zoveel mooie plaatjes in staan die ze uit kunnen knippen. Om die dan vervolgens bijvoorbeeld in hun agenda te plakken of gewoon op de muur om het saaie behang wat op te leuken. En waar vind je dát nog, bijna 300 pagina’s aantrekkelijke glanzende plaatjes voor slechts €5,95! Een koopje dus. Welkom Vogue!

Ach ja, het blijft toch altijd een beetje polderen hier, alle Swerinks ten spijt.

vrijdag 9 maart 2012

Joris


(…)
“Mam, zeg eens eerlijk, je hebt hem toch niets gegeven, hè?”
(…)
“Verdomme! Ja, natuurlijk had hij geld nodig. Joris heeft altijd geld nodig. Maar zo kunnen we hem niet helpen, mam! Begrijp dat nou eens een keer!”
(…)
“Dat meen je niet! Diezelfde jongens weer? “
(…)
“Mam? Mam? Ach lieve mama, niet huilen.”
(…)
“Nee mam, dat is niet eerlijk, wat je nu zegt. Ik laat hem niet zomaar in de kou staan. Ik heb alles voor ‘m gedaan. Echt álles. Dat weet je toch?”
(…)
“Ik weet het. Hoeveel moesten ze deze keer van hem hebben?”
(…)
“Jezus… Had je zoveel in huis dan?”
(…)
“Ach mam. Je mooie collier! Weet pap het al?”
(…)
“Dat komt omdat papa het begrijpt. Joris manipuleert je, mam. Zoals hij dat met iedereen doet.”
(…)
“Je bent niet de enige die nog van hem houdt! Als je eens wist hoe verschrikkelijk pijn het doet om je eigen kind de deur uit te moeten zetten. Mijn eigen kind, mam! Ik heb hem, dag in dag uit, zien afglijden tot wat hij nu is. Een zombie. Mijn lieve vrolijke jongen is een zombie geworden. En ik, ik kon alleen maar machteloos toekijken. O ja, en geld schuiven natuurlijk. Daar was ik nog goed voor. Dus ga mij nu verdomme niet vertellen wat houden van is!”
(…)
“Ja, ik ben ook nijdig!”
(…)
“Ach, je weet toch zelf ook wel hoe het zit? Hij komt alleen nog maar bij jou, omdat jij de enige bent waar nog wat te halen valt.”
(…)
“Je durft gewoon de waarheid niet aan. Open je ogen, mam. Hoe vaak denk je dat hij nog bij je langskomt, als je hem niets meer geeft? En hoe lief zal hij dan nog voor je zijn?”
(…)
Ik ben niet jaloers, mam. Ik ken ‘m. Deze Joris is niet meer de Joris van toen. En ik weet niet of hij dat ooit nog kan worden.”
(…)
“Ja, ik huil! Ik ben goddomme niet van steen. Ik huil elke dag. Om Joris, om Femke, zelfs om Jan. Om alles wat kapot is.”
(…)
“Dat weet ik, mam. Maar ik wil en kan jouw verdriet er echt niet meer bij hebben. Jij hebt papa. En je vriendinnen. Laat mij maar. Ik red me wel.”
(…)
“O ja? Als je echt zoveel van me houdt, waarom vertrouw je me dan niet?”
(…)
“Niet waar, dat doe je niet! Dat doe je verdomme nooit! Hoe vaak moet ik het je nog zeggen: Haal je handen af van Joris! Laat hem los! Dan is er misschien nog een kans dat het ooit goed met hem komt.”
(…)
“Mam, alsjeblieft, hou op zeg! Ik geef je helemaal nergens de schuld van. Waarom gaat het toch altijd weer over jou? Jíj bent verdrietig, jíj kan het niet aanzien, jíj kan er niet van slapen, altijd JIJ! Dit is MIJN verdriet, MIJN zoon, MIJN…..“
(- - -)
“Mam? Mam, ach sorry! Weet je..”
( )
“Mama…”





Geschreven voor Opium verhalenwedstrijd 2012, thema; Verkeerde vrienden.
Helaas niet genomineerd.

zondag 26 februari 2012

Wat een schrikkeljaar!


“Komt het uit dat uw bestelling woensdag de 29ste wordt afgeleverd?”, klinkt een vriendelijke stem door de telefoon. De bestelling betreft een langverwachte slaapbank voor mijn dochter. Ik blader door de agenda. ‘Shit, de 29ste pas’, denk ik ondertussen. Ah, maart, gevonden. “29 maart valt op een donderdag”, corrigeer ik de stem, er niet geheel in slagend mijn acute wrevel te verdoezelen. “Ik heb het over woensdag 29 februari, hoor”, reageert de vriendelijkheid zelve fijntjes. O ja, 29 februari bestaat dit jaar. Deze dag zit helemaal niet in mijn systeem. Alhoewel ik me wel een levendige voorstelling kan maken over het ontstaan van zo’n dag:

Eindelijk hebben de intelligentsia de meer dan ingewikkelde klus afgerond, voor de zekerheid lopen ze het nog één keer door. Het blijft mensenwerk tenslotte.
“Check; dus een cyclus van 24 uur noemen we voortaan een dag en nacht, dat komt aardig overeen met het zonlicht. Check; 365 van die dagen noemen we dan een jaar, dat omvat precies de kleine klimaatcyclus. Check; dat verdelen we dan in behapbare stukjes van 7-daagse weken en een paar maanden. Dat met die maanden, dat klopt niet helemaal, die zijn niet allemaal even lang. Maar ach, dat zal wel wennen op termijn en dat houdt het geheel een beetje speels. Nog een laatste check; het jaar verdelen we ook klimatologisch nog in vier jaargetijden. Dat geeft de mensen inzicht in waar ze weertechnisch gezien op kunnen rekenen. Gemak dient de mens tenslotte.

En dan, net als de wijn op tafel staat om de lancering van de kalender feestelijk in te wijden, verbleekt de intelligentste van het stel en hapt paniekerig naar adem. Shit, we hebben tóch nog iets over het hoofd gezien, we hebben nog een kwart etmaal over, 6 hele uren per jaar! Wat nu? Negeren is vragen om problemen. 6 uur per jaar is toch 600 uur per eeuw, oftewel 25 dagen, wat neerkomt op bijna een maand verschuiving. Dan klopt dat hele jaargetijdengedoe niet meer. En elk jaar gewoon 6 uur langer laten duren, wordt ook een verwarrende toestand. Stel het je maar eens voor; het ene jaar sta je je vuurpijlen af te steken om 00.00 uur, het jaar daarna om 06.00 uur en het volgende jaar om 12.00 uur ’s middags. Met als gevolg dat de dag zomaar eens een jaar lang midden in de nacht zou kunnen vallen. Veel te ingewikkeld allemaal voor de doorsnee mens en dus ook geen reële oplossing. En dan komt opeens de tot dan toe ondergewaardeerde benjamin stamelend met een praktische oplossing: ”Eh, mag ik jullie even interrumperen? Wat als we er nu eens gewoon 1 x per 4 jaar een hele dag aan vast plakken?” Bewonderende blikken en schouderklopjes worden zijn deel. Vlot wordt unaniem besloten om dat dan maar aan de tweede maand te doen, die heeft verhoudingsgewijs toch te weinig dagen. En eindelijk kan de wijn dan toch nog open. Zo is het –ongeveer dan- gekomen en hebben wij nu eens in de 4 jaar een dag extra. Of elke 3 jaar een kwart dag te weinig. Het is maar hoe je het bekijkt.


29 februari is dus hoogstwaarschijnlijk het gevolg van een stukje creatief boekhouden. En dat is het altijd gebleven. Neem bijvoorbeeld een huidig maandsalaris. Dat is standaard gebaseerd op een jaar van 365 dagen en niet eens per 4 jaar op 366 dagen of jaarlijks op 365,25 dagen. Dat betekent dus dat als je op 29 februari a.s. werkt, de z.g. 366ste dag van het jaar, je voor de kat z’n kont werkt. Jawel, geheel gratis en voor niets, uitgezonderd ZZP’ers en freelancers. Op zich geen drama voor wie plezier heeft in zijn werk, blij is dat ie überhaupt een baan heeft en zijn werkgever ook wel eens een meevallertje gunt, maar toch. Je kunt je afvragen of vrijwilligerswerk wel zo vrijwillig is, als de vrijwilliger dit niet uit vrije wil doet. Ik vraag me trouwens ook af of je die dag een vakantiedag moet inleveren, mocht je een vakantiedag opnemen. Want eigenlijk bestaat deze dag niet echt voor werknemers. Nou ja, behalve dan dat ze gewoon op hun werk verwacht worden. Voor werkgevers is deze dag juist weldegelijk essentieel. Er wordt in het bedrijfsleven aankomende woensdag zo’n 100 miljoen euro bespaard op salariskosten, terwijl de inkomsten - voor zover die er zijn - wel doorlopen. Je huur of hypotheek zijn een dagje ‘gratis’, maar voor gas en licht betaal je extra voor deze dag. En zo kan ik met een legio voorbeelden komen waar uit blijkt dat het boekhoudkundig gezien dus inderdaad een zeer creatieve dag is. Deze dag verstoort ons hele ritme en systeem.

En het blijft niet bij deze ene dag. Reken maar dat er op 25 maart hordes mensen zijn die regelmatig verbeten blijven terugrekenen dat het nu eigenlijk …. uur is. Zomertijd, ook zo’n aanslag op ons bioritme. En zijn ze eindelijk weer een beetje in hun gewone doen, dan komt er op 30 juni a.s. ,om 23.59.60 uur precies, ook nog eens een schrikkelseconde bij. Niet dat ik verwacht dat dit direct zal leiden tot nationale ontreddering, want wat is nou een seconde? Ik denk dat de meeste mensen niet eens de moeite zullen nemen om hun klokken te verzetten. Alhoewel dat dan weer een massaal digitaal-tv-effect* in de hand werkt. *dat je linkerburen net een fractie eerder om een doelpunt juichen of om een grap lachen op tv dan je rechterburen.

De Maya’s hebben het toch echt beter gedaan, die hebben al die kalendertechnische noodgrepen niet nodig. Geen schrikkeldagen, schrikkelsecondes of zomer- en wintertijd. En als alle dagen op zijn, nou ja, dan stopt het dus gewoon, lekker overzichtelijk. Deze einddag valt op 21-12-‘12. Maar wat ik me afvraag; als zij nooit schrikkeljaren,-dagen en -secondes hebben gehad, is hun (herleide) 21-12-’12 dan eigenlijk nog wel dezelfde als onze 21-12-’12? Oftewel, is het verstandig om nu alvast de schuilkelders in te gaan of rest ons juist nog wat extra tijd?

Wat een verschrikkelijk ingewikkeld jaar. Ik zal blij zijn als het gewoon 2013 is. Alhoewel 13…

dinsdag 14 februari 2012

Beste Anoniem,


Beste Anoniem,

Ben je vandaag niet wat vergeten? Niet dat ik er op zat te wachten natuurlijk, maar een kaartje was toch leuk geweest. Of een bloemetje, of een doos chocola…. Ach, never mind. Ik begrijp het ook wel, je hebt het hartstikke druk tegenwoordig. Sinds het digitale tijdperk zijn intrede heeft gedaan, wordt er van alle kanten aan je getrokken. En dan moet je nu eenmaal keuzes maken.

Maar toch, Anoniem, moet me iets van het hart. Ik vind je er de laatste tijd namelijk niet echt leuker op geworden. Integendeel zelfs. Zoals laatst met dat schuurtje van mijn vader. Oké, het was net iets te hoog volgens de wettelijke richtlijnen. Maar niemand had daar toch last van? Het stond nota bene in een hoek achter hoge struiken. Toch vond jij het nodig er melding van te doen bij de gemeente. Mijn vader is de moeilijkste niet en heeft uiteindelijk zijn hele schuurtje een stukje ingegraven. Daarmee was jouw probleem opgelost. Ik hield er toch een nare smaak aan over. Tuurlijk Anoniem, het was je goed recht, ‘regels zijn regels’, maar toch…

Je gevoel voor rechtvaardigheid begint obsessieve trekjes te krijgen. Dat baart me zorgen. Ik begrijp de verleiding wel hoor,met al die kliklijnen die inmiddels in het leven zijn geroepen; de in-dit-café-wordt-toch-nog-gerookt-en-geen-Heinekenbier-geschonken-kliklijn, de foutparkeerders-kliklijn, de buren-geven-weer-eens-een-feestje-kliklijn, de te-hoge-schuurtjes-kliklijn, de-overbuurman-werkt-niet-eens-en-rijdt-een-Audi-kliklijn en ga zo maar door. Maar waarom zou je je er zo over opwinden als het jouw probleem niet eens is? Da’s alleen maar slecht voor je hart, joh. En trouwens, je kunt toch ook gewoon even bij je buren langs gaan als je ergens last van hebt? Er gewoon samen over praten, zeg maar. Of ben je bang dat je dan gelijk een klap voor je kanis krijgt?

Tja, wat dat laatste betreft… dat zou wel eens aan je manier van communiceren kunnen liggen. Je toon. Een tijdje geleden kreeg ik bijvoorbeeld het volgende mailtje van jou: ‘Vuile smerige teringhoer kankerteef’. Je reageerde op een column van mijn hand, waar je het blijkbaar niet mee eens was. Ik was graag de discussie met je aangegaan, maar je liet geen mailadres achter. Vergeten natuurlijk, in alle consternatie. Oké, het kan jouw mening over mij zijn. En ik ben het met je eens hoor, dat over wat je steeds beweert over ‘vrijheid van meningsuiting’. Jij hebt recht op jouw mening en het recht om die te ventileren. Anders krop je alles maar op en dat is ook weer niet al te best voor je hart. Maar ik had er persoonlijk best een tijdje last van. Vooral ook omdat ie van jou kwam, Anoniem.

Nou ja, Anoniem, zand erover. Laten we gewoon een nieuwe start maken. Wat dacht je van binnenkort samen een cafeetje pakken? Gezellig. Dan kunnen we elkaar eindelijk eens wat beter leren kennen. Face to face, zeg maar. Ik ben nieuwsgierig naar je.

Enneh… volgend jaar toch maar weer eens een kaartje?

Hartelijke groet,

Petra

maandag 30 januari 2012

Mannen zijn watjes


Mannen zijn watjes. Ik moet toegeven dat het nogal een boude uitspraak is, maar don’t kill the messenger. Het zijn niet mijn woorden. Maar onlangs is wetenschappelijk vastgesteld dat vrouwen pijn intenser waarnemen dan mannen. Volgens onderzoekers van de Stanford University School of Medicine gebruiken mannen en vrouwen namelijk verschillende hersencircuits bij pijn, waarbij ook verschillende neurotransmitters en receptoren in de hersenen worden aangesproken. Daardoor is er een verschil in pijnbeleving tussen mannen en vrouwen. En vrouwen hebben volgens dit onderzoek de hoofdprijs gekregen; de meest intense pijnwaarneming. Gefeliciteerd dames!

Dus dat wil feitelijk zeggen –even voor de duidelijkheid- dat bij exact hetzelfde lichamelijke euvel vrouwen meer pijn zouden voelen dan mannen. Tjonge, dan vraag ik me toch af waarom de natuur of God (zoals je wilt) dit zo bepaald heeft. Wat is de achterliggende noodzaak - evolutionaire veranderingen en verschillen zijn tenslotte nooit ‘toevallig’- van een lagere pijnbeleving bij mannen? En dat terwijl ze ooit bedacht zouden zijn als het ‘sterke geslacht’. Die kunnen wel wat hebben, zou je denken. Of zijn ze tijdens het onderzoek soms heel toevallig op een evolutionair foutje gestuit? Spectaculair zeg! Dat moet haast wel, want zo niet, dan zou je de natuur (of God) van sadisme moeten betichten. Wie laat nou degene met de hoogste pijnbeleving kinderen baren? Voor hetzelfde geld hadden de pijngevoelige vrouwen er de brui aan gegeven en waren we allang uitgestorven als soort. En dat terwijl baren voor de gemiddelde man wellicht een eitje was geweest.

Eerlijk gezegd ben ik niet zo blij met de uitkomsten van het onderzoek. Het strookt niet met mijn opvattingen en ervaringen dat de mate van pijnervaring specifiek man- of vrouwgebonden zou zijn. Maar ja, als het allemaal geheel wetenschappelijk onderbouwd kan worden, dan zal het toch wel waar zijn? Die onderzoekers, onder de bezielende leiding van dr. Atul Butte, zullen toch niet uit hun nek kletsen? Die gaan echt niet over één nacht ijs, daar gaan jaren aan gedegen onderzoek aan vooraf. Wie ben ik dan om het in twijfel te trekken? Ik ben dan wel een vrouw, inclusief pijntjes en trots survivor van drie bevallingen, maar ik heb echt geen kaas gegeten van de werking van de zogenaamde neurotransmitters en receptoren in mijn hersenen. En daar gebeurt het blijkbaar allemaal. Zeggen ze.

Toch noopt mijn ongeloof mij tot wat verder onderzoek. En wat blijkt? Ik vind zowaar datgene waar ik naar op zoek ben; namelijk –eveneens erkende- wetenschappers die stellen dat pijnbeleving niet seksebepaald is, maar persoonsgebonden. Dit alles ook weer geheel wetenschappelijk onderbouwd natuurlijk. Zij kennen de onderlinge verschillen in pijnbeleving toe aan persoonlijke hormonale en anatomische factoren, maar ook aan verschillen in opvoeding, cultuur en ervaring. Kijk, dáár kan ik tenminste helemaal in mee gaan. Als je gewend bent bij elk pijntje liefdevol vertroeteld te worden, zul je doorgaans sneller gehoor geven aan pijn. Binnen een cultuur waar de norm heerst dat mannen altijd flink moeten zijn, zullen mannen eerder geneigd zijn zich te verbijten. Datzelfde geldt overigens voor vrouwen. Iemand (m/v) die altijd chronische pijn heeft, zal over het algemeen een hogere pijngrens ontwikkeld hebben dan iemand die weinig ervaring heeft met pijn.

Ooit ging ik er van uit dat iets dat wetenschappelijk bewezen was, een vaststaand feit was. Daar viel niet aan te tornen. Niets blijkt minder waar. Er is meestal minstens zoveel wetenschappelijk onderzoek verricht om het tegendeel te bewijzen. Het komt er op neer dat je je eigen visie altijd wel met een of ander wetenschappelijk onderzoek kunt onderbouwen. Zelfs wetenschap blijkt een kwestie van opvatting en uitgangspunt te zijn. Totdat het tegendeel is bewezen. Of dit nu de kracht of juist de zwakte is van de huidige wetenschap,daar ben ik nog niet helemaal uit. Ik ben in ieder geval wel blij dat ik -geheel wetenschappelijk verantwoord- de stelling ‘mannen zijn watjes’ kan herzien.

Sommige mannen zijn watjes. Sommige vrouwen trouwens ook.

woensdag 18 januari 2012

Douchen in je onderbroek


In de tijd dat ik op de lagere school -en later op de middelbare school- zat, was het douchen na het sporten geen issue. Het was een vast onderdeel van het sporten. Eerst de lichamelijke inspanning en dan het verworven zweet er afspoelen in een gezamenlijke doucheruimte. Gewoon met de billen en borstjes bloot, welteverstaan. Geen punt, want uiteraard werden de jongens en de meisjes vanaf een jaar of acht wel strikt gescheiden. Niemand stelde het douchen ter discussie. De enige discussie die je met de leraar/trainer voerde, was die over de temperatuur van het water. Een uitzondering werd alleen gemaakt als je een ondertekende verklaring van je ouders meebracht omdat je bv. een wildgroei aan wratten onder je voeten had gekweekt.


Tegenwoordig is het echter wel een issue. Veel jongeren douchen namelijk helemaal niet meer na het sporten en degenen die dat nog wel doen, doen dat meestal in een onderbroek of bikini. Het verbaasde mij. Even dacht ik nog -naïef- dat het te maken had met ondermaatse hygiënische toestanden in de doucheruimtes. Daar kan ik me wel wat bij voorstellen. Maar dat is niet (alleen) het geval. De ware reden is namelijk dat hedendaagse jongeren zich bloot niet meer senang voelen naast hun seksegenoten. Ze worden daar nogal zenuwachtig van. En dus mijden ze de douches of in ieder geval hun naaktheid. Waar komt dat vandaan? Is onze jeugd in de loop der jaren echt zo verpreutst? Of is de onderbroek zo’n bijzonder mode-item geworden, dat jongeren hun hele imago aan die broek ontlenen? Of zou het komen door de invloed van de toename aan allochtone sporters, die bloot moeilijker kunnen verenigen met hun principes?


Het zal allemaal wel voor een deel meespelen. Maar persoonlijk ervaar ik de huidige jeugd niet als preuts. Ze praten over het algemeen eerlijker, vrijer en openlijker over hun lichaam en over seks dan in mijn tijd gebruikelijk was. Ook heb ik niet de indruk dat jongeren er meer moeite mee hebben om zichzelf bloot te geven, als ik afga op wat ik aan dialogen voorbij zie komen via Twitter, Hyves en Facebook. Jongeren delen graag en veel met elkaar. Maar dus blijkbaar niet de openbare doucheruimte. En zeker niet hun blote lijf. Dan worden ze opeens onzeker en verlegen.


Ik denk niet dat dat zozeer alleen met de jeugd te maken heeft, maar wel met de’ moderne’ heersende opvattingen rond ‘bloot’. In de jaren 80/90 stond bloot vooral voor vrijheid en puurheid. Tegenwoordig lijkt ‘bloot’ onlosmakelijk verbonden te zijn met seksualiteit, de media laat geen kans onbenut om ons dagelijks dat beeld op te dringen. Zeker in programma’s bedoeld voor jongeren. Maar ook met gevaar; bloot ben je kwetsbaar, pas maar op. Zelfs jonge kinderen ervaren dit. Vaders mogen niet meer mee in het kleedhok van hun 4-jarige dochter bij de zwemles. Ouders vragen zich oprecht af of het wel verantwoord is om hun baby met blote billetjes op het strand te laten rondkruipen. En daarnaast moet je in deze tijd ook nog eens minutieus de juiste ‘blootmode’ volgen. Is het je na veel pijn en moeite eindelijk eens gelukt om het begeerde maatje 34 en the Brazilian looks te kweken, blijken je schaamlippen weer niet in de juiste verhouding te zijn. Er is aan elk lijf wel iets wat ‘niet deugt’ volgens de heersende normen. En afwijken van de norm….daar zijn juist jongeren zo gevoelig voor.


Gewoon bloot is dus niet meer zo gewoon. En dus wordt er gedoucht in onderbroek of bikini. Probleem opgelost. Maar wat ik me dan afvraag; heeft de seksualisering van de maatschappij ons nu eigenlijk bevrijding gebracht of juist het tegenovergestelde; gebondenheid?

dinsdag 3 januari 2012

Hightech billen


Japan heeft een toonaangevende positie op het gebied van technologie en wetenschap. Dat wat je bij ons slechts kan overkomen als slachtoffer in een slechte Banana Split-grap, is daar inmiddels dagelijkse realiteit. Een bezoekje aan de NEMO, waarbij wij ons staan te vergapen aan zoveel vernuftigheid, staat voor Japanners gelijk aan een bezoekje aan een oudheidkundig museum. “Zo deden wij dat vroeger ook nog, jongen!” Een onderhoudend onderonsje over het weer met een liftdeur, een verleidelijke robotvrouw als levensgezellin of secretaresse, energie opwekken uit versleten beha’s; niets blijkt onmogelijk in Japan. En de aangeboren nieuwsgierigheid van Japanners maakt dat het einde van hun onbegrensde innovatiedrift nog lang niet in zicht is.

Sterker nog, ze troeven ons alweer af met een sterk staaltje vindingrijkheid. Deze keer hebben zij hun vakkundige oog laten vallen op de ultieme kansen die onze eigen derrières bieden. Ook wel bekend onder het pseudoniem; achterwerk, bilpartij, kont, brits, toges, zitvlak, reet en bips. Dat deel dus van ons lijf, dat je zelf in de spiegel maar zelden in volle hoedanigheid te zien kunt krijgen, blijkt ongekende mogelijkheden te bieden. Hightech, wel te verstaan. Vanuit dat oogpunt heb ik mijn achterste eerlijk gezegd nog nooit bekeken. Maar de Japanse geleerden dus wel.

Ze hebben namelijk een biometrische scanner ontwikkeld. En deze keer niet voor het scannen van irissen en vingerafdrukken -dat is echt zó 2011-, maar een die speciaal is uitgerust om elk menselijk achterwerk te kunnen identificeren. Op basis van die gegevens maakt een computer een soort 3D-opname van je kont en vergelijkt die met de soortgenoten in een database. Chill! Want…en nu komt het; met je unieke bilafdruk kun je vervolgens je auto starten! Zodra je achter het stuur plaatsneemt, wordt door 360 druksensors in je autostoel bepaald hoe hard ze worden ingedrukt en op grond daarvan bepaalt de scanner of het een in de database opgeslagen en dus ‘bekende’ bilpartij betreft… en je auto start. Ideaal, je hoeft dus nooit meer te zoeken naar je autosleutels. En wie weet, als je na een dag hard werken bij het benaderen van je auto op afstand al even flink met je billen schudt, zet ie vanzelf de verwarming vast aan en de radio op je geliefde zender. Laat die Japanners maar schuiven.

Of het ook voor mij een vooruitgang is… ik ben er eerlijk gezegd nog niet uit. Het gebeurt me namelijk wel eens dat ik met enigszins samengeknepen billen de auto in stap, omdat ik ‘dat’ dan liever even voor thuis bewaar. Het gaat me te wat ver om hier te verkondigen wat de gevolgen zijn als ik dan niet onmíddellijk door de 360 druksensors zal worden herkend, maar het baart me op z’n minst de nodige zorgen. Of dat ik er wat benepen bij zit omdat ik mijn bijrijder niet wil vergassen met een ‘verse eierscheet’. Of dat ik juist helemaal los kom van mijn stoel door een fiks riekende luchtverplaatsing. Zou de wetenschap echt toereikend genoeg zijn voor dit soort menselijke oprispingen? En moet ik nu voortaan iedereen wantrouwen die een taxerende blik op mijn achterste werpt? Het zou tenslotte zomaar eens een autodief kunnen zijn.